Schrijven in het Nederlands

• NT2
• ISK

Schrijven in het Nederlands

Vul in: ik - mijn en jij - jouw

........      heb een fiets. Het is mijn fiets.

Jij hebt ook een fiets. ............ fiets is groen.

............. fiets is nieuwer dan mijn fiets. 

Ik heb ook een zus. Zij is ............ zus. 

Ik

mijn

jij

jouw

jouw

mijn

schrijf

schrijft

schrijft

schrijven

schrijven

schrijven

ik

jij

hij / zij

wij

jullie

zij (2 of meer mensen)

Werkwoord hebben

hebben

hebt

hebben

heeft

heb

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

enkelvoud

meervoud

hand

voeten

stoelen

zus

kerk

schrift

handen

voet

boeken

stoel

Is de zin enkelvoud of meervoud?

De jongen fietst naar school.

1. enkelvoud (één)
2. meervoud (meer)

Antwoord A: enkelvoud (één).

Is de zin enkelvoud of meervoud?

De man springt in het water.

1. enkelvoud (één)
2. meervoud (meer)

Antwoord A: enkelvoud (één).

Is de zin enkelvoud of meervoud?

De bloemen staan in een vaas.

1. enkelvoud (één)
2. meervoud (meer)

Antwoord B: meervoud (meer).

Is de zin enkelvoud of meervoud?

De bieb sluit om zes uur.

1. enkelvoud (één)
2. meervoud (meer)

Antwoord A: enkelvoud.

Het feest.
Is dit enkelvoud of meervoud?

1. meervoud
2. enkelvoud