Week 20 (6) 2024 klas 3 K3 Unterwegs Modalverben TT en VT

Guten Tag
Wie geht es euch?
1 / 50
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 1 - Slide


  • jas uit, pet/muts/capuchon af
  • oortjes uit
  • mobiel in de wandtas
  • laptop/boek/schrift/pen op tafel

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?


  • Grammatik: Modalverben (Präsen (=TT)  und  Präteritum (=VT))

Slide 3 - Slide

Lernziele für heute:

  • Je kunt uitleggen wat Modalverben zijn
  • Je kent de 2 regels voor het vervoegen van Modalverben in de tegenwoordige tijd en kunt deze toepassen in een zin
  • Je kent de  regels voor het vervoegen van Modalverben in de verleden tijd en kunt deze toepassen in een zin.

Slide 4 - Slide

aber zuerst...
Hören und sehen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Beispiele
Du musst jetzt Hausaufgaben machen.
Du kannst jetzt Hausaufgaben machen.
Du willst jetzt Hausaufgaben machen.
Du sollst jetzt Hausafgaben machen.
Du darfst jetzt Hausaufgaben machen.
Du magst jetzt Hausaufgaben machen.

Slide 7 - Slide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.
Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?
In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 8 - Slide

Konjugation von Modalverben im Präsens
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
ich
muss
kann
will
soll
darf
mag
du
musst
kannst
willst
sollst
darfst
magst
er/sie/es
muss
kann
will
soll
darf
mag
wir
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
ihr
müsst
könnt
wollt
sollt
dürft
mögt
sie
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
Sie
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen

Slide 9 - Slide

Er zijn 2 kenmerken!
1: de klank (klinker) verandert in het enkelvoud (= ich, du en er/sie/es) (behalve bij sollen!)

2: de ich- en de er/sie/es- vorm zijn gelijk en krijgen GEEN uitgang!

Slide 10 - Slide

Er zijn 2 kenmerken!
1: de Umlaut verdwijnt!

2: er komt een  t- achter de stam bij alle vormen!

LET OP: de -g- bij mochten verandert i.v.m. de uitspraak in -ch-!!

Slide 11 - Slide

Konjugation von Modalverben im Präsens
müssen
können
wollen
sollen
dürfen
mögen
ich
musste
konnte
wollte
sollte
durfte
mochte
du
musstest
konntest
wolltest
solltest
durftest
mochst
er/sie/es
musste
konnte
wollte
sollte
durfte
mochte
wir
mussten
konnten
wollten
sollten
durften
mochten
ihr
musstet
konntet
wolltet
solltet
durftet
mochtet
sie
mussten
konnten
wollten
sollten
durften
mochten
Sie
mussten
konnten
wollten
sollten
durften
mochten

Slide 12 - Slide

An die Arbeit!
An die Arbeit:

Was?    Mache Aufgabe 16, 17,  18, 19, 20, 21
              Das sind auch die Hausaufgaben! 
Wie?    selbständig, am Computer
Hilfe?   die Grammatik auf Seite 107, 109  und 148-150
Zeit?      20 Minuten
Fertig?  üben mit den Modalverben mittels   
                Oscarromerotalen Aufgaben: 7-42 , 7-44, 7-45






Slide 13 - Slide

uitleg:
Aufgabe 18:  kies de  vorm van het modale werkwoord die past in de zin
Aufgabe 19: Zet de juiste  vorm van het modale werkwoord in de zin (verleden tijd!)
Aufgabe 20: vertaal de woordcombinaties die tussen haakjes staan naar het Duits. Je moet dus de juiste vervoeging van het modale werkwoord toepassen!
Aufgabe 21: vertaal de vormen van 'willen' in de verleden tijd. Je kunt deze halen uit de mail van Marvin aan Pia
Aufgabe 22: Vul de juiste vorm van het modale werkwoord in de tegenwoordige tijd in.
Aufgabe 23: Vul de juiste vorm van het modale werkwoord in de verleden tijd in.
Hausaufgaben:
Machen: Aufgabe 18, 19, 20, 21, 22, 23  (Seiten 107 - 109)

Slide 14 - Slide

Heb ik de leerdoelen behaald?
  • kan ik uitleggen wat Modalverben zijn?
  • ken ik de 2 regels voor het vervoegen van Modalverben in de tegenwoordige tijd en kan ik  deze toepassen in een zin?
  • ken ik  de regels voor het vervoegen van Modalverben in de verleden tijd en kan ik  deze toepassen in een zin?

Slide 15 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 16 - Slide



Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächstes Mal!


Slide 17 - Slide

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 18 - Slide

Was machen wir heute?


  • Hören und sehen
  • Wortschatz üben

Slide 19 - Slide

Unterwegs Kapitel 3
Wie bist du am liebsten unterwegs? 
Mit einem Skilift oder einem Heißluftballon? 
Oder mit dem ICE (InterCityExpress)? 
Und wie kommst du zur Schule? 
Nimmst du das Fahrrad, gehst du zu Fuß?

Slide 20 - Slide

Welche Verkehrsmittel kennst du schon?

Slide 21 - Open question

13

Slide 22 - Video

00:19
Was ist ein Zug?
A
vliegtuig
B
trein
C
tram
D
fiets

Slide 23 - Quiz

00:44
Was ist das Ziel (het eindpunt)?
A
Berlin
B
Hamburg
C
Bremen
D
Brandenburg

Slide 24 - Quiz

02:05
Voordat hij op het vliegtuig kan stappen moet hij eerst met de ......
A
Auto
B
Bus
C
S-Bahn

Slide 25 - Quiz

02:51
Wie oft fährt der Zug von München nach Berlin am Tag?
A
drei Mal
B
ein Mal
C
fünf Mal

Slide 26 - Quiz

03:47
Was ist ein Flughafen?
A
metrostation
B
bushalte
C
vliegveld

Slide 27 - Quiz

04:40
Wie lange ist sie unterwegs von München bis Berlin?
A
4 Stunden
B
3 Stunden
C
5 Stunden

Slide 28 - Quiz

05:47
Wie lange dauert der Flug von München nach Berlin?
A
5 Minuten
B
60 Minuten
C
drei Stunden

Slide 29 - Quiz

06:44
Was ist ein "Bahnhof"?
A
metro
B
weg
C
station

Slide 30 - Quiz

07:52
Was bedeutet das Wort "WLAN" auf Niederländisch?
A
mobieltje
B
wifi

Slide 31 - Quiz

09:22
Wo kauft Olschai seine Buskarte?
A
über eine App
B
im TXL Bus
C
am Automaten
D
es ist gratis

Slide 32 - Quiz

11:19
Wer war schneller in Berlin am Alexanderplatz?
A
Clair mit dem Zug
B
Olschai im Flugzeug

Slide 33 - Quiz

11:30
Wer hatte die billigste Reise?
A
Claire
B
Olschai

Slide 34 - Quiz

11:42
Welches Verkehrsmittel ist umweltfreundlicher?
A
der Zug
B
das Flugzeug

Slide 35 - Quiz

An die Arbeit!
An die Arbeit:

Was?    Wortschatz lernen: Slim Stampen H3
Wie?     selbständig, am Computer
Hilfe?    keine
Zeit?      10 Minuten
Fertig? dann ist die Stunde vorbei!






Slide 36 - Slide

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 37 - Slide


  • jas uit, pet/muts/capuchon af
  • oortjes uit
  • mobiel in de wandtas
  • laptop/boek/schrift/pen op tafel

Slide 38 - Slide

Was machen wir heute?


  • Wir werden lesen

Slide 39 - Slide

Lernziele:
  • Je begrijpt wat leesstrategieën zijn;
  • Je kunt oriënterend lezen;
  • je kunt vragen bij een tekst beantwoorden..

Slide 40 - Slide

aber zuerst...
Hören und sehen

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link

intensief en extensief lezen
extensief: lezen voor ons plezier; je leest niet om alles woord voor woord te begrijpen...

intensief: Je leest om een tekst inhoudelijk te begrijpen 

Slide 43 - Slide

Orienterend lezen
hier begin je ALTIJD mee!!

- vertaal de titel
- bekijk de plaatjes en het onderschrift
- vertaal de tussenkopjes
- kijk naar opvallende dingen in de tekst (kaders, dikgedrukte/schuingedrukte woorden, getallen
-kijk naar wat voor soort tekst het is
- bedenk wat je al van het onderwerp weet

Slide 44 - Slide

twee extensieve leesstrategieën:
skimmen :
bij skimmen kijk je kort (maximaal een minuut) naar een tekst of alinea en haalt de belangrijkste informatie eruit. Daarna vertel je wat je gelezen hebt.

scannen: 
bij scannen ga je op zoek naar specifieke informatie n.a.v. een vraag (jaartal, naam, definitie). Je gaat vervolgens die vragen beantwoorden

Slide 45 - Slide

An die Arbeit!
An die Arbeit:

Was?     Aufgabe 13 auf Seiten 102/103
Wie?     wir fangen zusammen an; ihr macht weiter
Hilfe?    Ik bin da
Zeit?      30 Minuten
Fertig?  Slim Stampen woorden Kapitel 3






Slide 46 - Slide

An die Arbeit!
An die Arbeit:

Was?     Machen: Aufgabe 13  (Seite 102-104)
Wie?      selbstständig, im Buch
Hilfe?    ein Wörterbuch
Zeit?       25 Minuten
Fertig?  Lerne die Wörter auf Seite 128

Wir besprechen die Antworte zusammen!





Slide 47 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 48 - Slide

Lernziele:
Je weet welke stappen je moet zetten om op een goed manier vragen bij een tekst te kunnen beantwoorden

Slide 49 - Slide



Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächste Woche!


Slide 50 - Slide