Woensdag 8 september

Woensdag 8 september 2021
08.30 - 08.45 uur Inloop 
11.45 - 12.10 uur Pauze (in de klas of buiten)
08.45 - 09.20  uur Grammatica
Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
12.10 - 14.30 uur Naar de Helderse Vallei
09.20 - 10.10 uur Woordenschat
Woorden thema Wonen
10.10 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.20 uur Disk
Zelfstandig werken in Disk
11.20 - 11.45 uur Loopbaanbegeleiding
Welk beroep past bij jou?
1 / 43
next
Slide 1: Slide
ANT2+Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woensdag 8 september 2021
08.30 - 08.45 uur Inloop 
11.45 - 12.10 uur Pauze (in de klas of buiten)
08.45 - 09.20  uur Grammatica
Lidwoorden en zelfstandig naamwoord
12.10 - 14.30 uur Naar de Helderse Vallei
09.20 - 10.10 uur Woordenschat
Woorden thema Wonen
10.10 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.20 uur Disk
Zelfstandig werken in Disk
11.20 - 11.45 uur Loopbaanbegeleiding
Welk beroep past bij jou?

Slide 1 - Slide

Inloop
Galgje met de woorden van het thema wonen.

Slide 2 - Slide

Grammatica
Vandaag leer je:
  • wat lidwoorden zijn;
  • wanneer je een lidwoord moet gebruiken.

Slide 3 - Slide

Welk lidwoord?
De lidwoorden moet je LEREN
  • veel zelfstandig naamwoorden hebben het lidwoord DE;
  • is het zelfstandig naamwoord een meervoud? Dan altijd het lidwoord DE (de mensen, de boeken, de stoelen);
  • is het zelfstandig naamwoord enkelvoud? Dan kan je altijd het lidwoord EEN gebruiken.

Slide 4 - Slide

Welk lidwoord?
...... hond
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

Welk lidwoord?
..... kat
A
de
B
het

Slide 6 - Quiz

Welk lidwoord?
.........konijn
A
de
B
het

Slide 7 - Quiz

Welk lidwoord?
.........man
A
de
B
het

Slide 8 - Quiz

Welk lidwoord?
........kind
A
de
B
het

Slide 9 - Quiz

Welk lidwoord?
.....jongen
A
de
B
het

Slide 10 - Quiz

Welk lidwoord?
............ meisje
A
de
B
het

Slide 11 - Quiz

Welk lidwoord?
........ baby
A
de
B
het

Slide 12 - Quiz

Opdracht
Maak zinnen van de woorden. Begin met het lidwoord (de of het).
Denk om de hoofdletter en de punt!

Slide 13 - Slide

man - de - krant - de - leest

Slide 14 - Open question

kind - krijgt - het - een - boek

Slide 15 - Open question

jongen - de - tekent - boot - een

Slide 16 - Open question

man - de - kijkt - op - klok - de

Slide 17 - Open question

raam - is - open - het

Slide 18 - Open question

vrouw - draagt - het - de - kind

Slide 19 - Open question

Lidwoorden
In de Nederlandse taal kennen we 3 lidwoorden:
  • de
  • het
  • een
Lidwoorden horen bij een zelfstandig naamwoord.

Slide 20 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.) en voor (eigen)namen, ook al kun je daar soms geen lidwoord voor zetten.

Slide 21 - Slide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Wonen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 22 - Slide

de ruimte
  • een plek waar je kunt zijn.
  • kan groot of klein zijn.
  • Zin: Jouw kamer is een ruimte. Daar kun je al jouw spullen bewaren.
  • Zin: Onze school is een grote ruimte waar heel veel leerlingen komen.

Slide 23 - Slide

de trap
  • Hiermee kan je van boven naar beneden lopen en andersom.
  • Een trap heeft treden.
  • Zin: Wij gaan met de trap naar het dramalokaal.

Slide 24 - Slide

de verdieping
  • de ruimte in een gebouw tussen de vloer en het plafond.
  • een laag in een flatgebouw.
  • zin: Mijn familie woont op de vierde verdieping van een flatgebouw.

Slide 25 - Slide

de plant
  • een steel die groeit in de grond, met wortels en bladeren.
  • soms heeft een plant alleen bladeren en soms heeft een plant bloemen.
  • gezelligheid in huis.
  • Zin: Mijn oma heeft heel veel planten op de vensterbank staan.

Slide 26 - Slide

de woning

  • het huis of het appartement waarin mensen wonen.
  • kan groot of klein zijn.
  • een huis heeft een tuin en een appartement vaak een balkon.
  • zin: De woning van mijn zus is heel ruim.

Slide 27 - Slide

de plant is blauw.

Slide 28 - Poll

Welke zin met het woord woning is goed?
A
Het woning is heel klein.
B
Ons woning staat in Den Helder.
C
Wij hebben een woning met een tuin.
D
Heel veel wonings hebben geen zolder.

Slide 29 - Quiz

Zoek een foto van een ruimte.

Slide 30 - Open question

In welke zin is het woord
de plant
goed gebruikt?
A
Mijn moeder houdt heel veel van de plant.
B
Ik heb twee plant in mijn kamer.
C
Deze plant staat heel mooi in ons klaslokaal.

Slide 31 - Quiz

Maak een zin met het woord:
de verdieping.

Slide 32 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 33 - Slide

Mijn moeder zegt dat ik niet moet vergeten de............... water te geven.

Slide 34 - Open question

Mijn opa en oma hebben een ......... op de hoek van de straat.

Slide 35 - Open question

Mijn vriend woont op de derde .......... van zijn flatgebouw.

Slide 36 - Open question

Ons flatgebouw heeft geen lift, maar wel een .................... Wij moeten dus lopen.

Slide 37 - Open question

Ons klaslokaal is heel groot, wij hebben dus veel .................

Slide 38 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: het meubel, prettig, opruimen, rommelig, slordig

Slide 39 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 40 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Kennismaken

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 41 - Slide

Loopbaanbegeleiding
Welke beroepen ken je?
Welk beroep wil JIJ later uitvoeren?

Slide 42 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 43 - Slide