GMK DA P3.3 Herhaling HVZ

1 / 41
next
Slide 1: Slide
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is de meest voorkomende bijwerking van statines?
A
Diarree
B
Hoofdpijn
C
Maagklachten
D
Spierpijn

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Welk geneesmiddel zorgt voor minder opname van cholesterol in de darmen?
A
Atorvastatine
B
Ezetimib
C
Rosuvastatine
D
Simvastatine

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke bijwerking kunnen alle bloeddrukverlagers geven?
A
Hypotensie
B
Hypertensie
C
Te hoog kalium
D
Te laag kalium

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Een patiënt gebruikt furosemide. Waar zal dit voor worden gebruikt?
A
Hartfalen
B
Hypertensie
C
Te hoog cholesterol
D
Ter voorkoming hartinfarct

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Welke bijwerking kunnen diuretica zoals hydrochloorthiazide en furosemide hebben?
A
Diarree
B
Hyperkaliëmie
C
Hypokaliëmie
D
Spierpijn

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Een patiënt heeft last van prikkelhoest. Door welk middel zou dit kunnen komen?
A
Enalapril
B
Furosemide
C
Hydrochloorthiazide
D
Valsartan

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Een patiënt wil graag stoppen met haar betablokker. Welk middel bedoelt hij?
A
Bisoprolol
B
Bumetanide
C
furosemide
D
enalpril

Slide 26 - Quiz

Als metoprolol wordt gebruikt om een migraine aanval te voorkomen. Wat is dan het behandeldoel?
A
Causaal
B
Suppletie
C
Symptomatisch
D
Profylactisch

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Een patiënte gebruikt nifedipine.
Waar zal ze dit waarschijnlijk voor gebruiken?
A
Hartfalen
B
Hypertensie
C
Hypercholesterolemie
D
Hartritmestoornis

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Wat is de meest voorkomende bijwerking van antistolling?
A
Blauwe plekken
B
Hypotensie
C
Maagklachten
D
Spierpijn

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Bij welk middel is een maagbeschermer nodig bij patiënten vanaf 80 jaar?
A
Acetylsalicylzuur
B
Acenocoumarol
C
Clopidogrel
D
Spironolacton

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Wat is een kenmerk van acenocoumarol?
A
Dosering via trombosedienst
B
Maagbeschermer nodig
C
Indicatie is hypercholesterolemie
D
Contra-indicatie is hartritmestoornis

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Welk geneesmiddel remt de bloedplaatjesaggregatie?
A
Acenocoumarol
B
Apixaban (Eliquis ®)
C
Clopidogrel
D
Rivaroxaban (Xarelto ®)

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Wat is een toedieningsvorm van isosorbidemononitraat?
A
Spray
B
Sublinguaal
C
Pleister
D
Transdermaal

Slide 41 - Quiz