Grammatik I,J

Grammatik I,J
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Grammatik I,J

Slide 1 - Slide

Grammatik I: Ohne zu, (an)statt zu + um zu
  • ohne zu, (an)statt zu + um zu: leiden een bijzin in. Schrijf een komma tussen hoofdzin en  bijzin. 
  • Een bijzin kan niet op zichzelf worden gebruikt en heeft een hoofdzin nodig ter       ondersteuning
  • De persoonsvorm staat in een bijzin altijd aan het einde van de zin. Bijvoorbeeld: ich weiß,   dass sie nicht kommen kann.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

ohne zu, lange überlegen, ins Ausland gehen

Slide 4 - Mind map

(an)statt zu, losfahren, warten eine Stunde

Slide 5 - Mind map

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 6 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

3e naamval:
- Wo? = plaats (ergens zijn) = rust
- Wann? = tijd

4e naamval:
- Wohin? = plaats (ergens naartoe) = beweging

Slide 9 - Slide

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 10 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3de naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 11 - Slide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 12 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 13 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 14 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 15 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 16 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 17 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 18 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 19 - Slide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 20 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 21 - Slide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 22 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 23 - Slide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 24 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 25 - Slide

Mama sitzt in …….. Küche (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 26 - Quiz

Der Ball liegt unter ….. Auto (o).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 27 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 28 - Quiz

machen: Aufgabe 7 + 9

Slide 29 - Slide

fertig? 
Versucht zu zweit den Text von Aufgabe 8 zu übersetzen.

Slide 30 - Slide