§3 Formuleren Verwijzen naar de- en het-woorden

Formuleren §3
Nieuw Nederlands 

Verwijzen naar de- en het-woorden



1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formuleren §3
Nieuw Nederlands 

Verwijzen naar de- en het-woorden



Slide 1 - Slide

Lesplanning
10 minuten lezen
Lesdoel
Theorie Formuleren §3
Zelf aan de slag!

Slide 2 - Slide

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Toets Formuleren
Dinsdag 3 juni
§1 tot en met §6

Planner volgende week (afwezigheid)

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Ik kan op de juiste manier verwijzen naar de- en het-woorden in zinnen.

Slide 5 - Slide

§3 formuleren verwijzen
  • Naar mannelijke of vrouwelijke woorden (dat zijn alle de-woorden) verwijs je met die en deze
  • Naar onzijdige woorden (dat zijn alle het-woorden) verwijs je met dit en dat
  • Naar een hele zin verwijs je met dat

Slide 6 - Slide

Ezelsbruggetje:
dezE en diE gebruik je bij 
dE-woorden
(deze is dichtbij, die is verder weg)

diT en daT gebruik je bij 
heT-woorden
(dit is dichtbij, dat is verder weg)



Slide 7 - Slide

Weet je niet of het een de- of het-woord is?
Je ziet bij het lidwoord 'een' aan een bijvoeglijk naamwoord of het een de- of het-woord is!

De sterke man - Een sterke man
(2 x bn met -e op het eind, bij de-woord krijgt bn altijd een -e!)
Het sterke paard - Een sterk paard
(geen -e bij het bn na 'een' dus: het-woord)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ajax heeft de finale gewonnen en .... vinden de supporters geweldig!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 13 - Quiz

Aan de slag! (AH)
Wat? Opdracht 1, 2 en 4  van Formuleren §3
Hoe? Lesboek en schrift blz. 234
Tijd? 10 minuten, rest huiswerk
Hulp? Je mag zachtjes overleggen
Uitkomst? Zelf nakijken
Klaar? Online De brug meestr Form §3 

Slide 14 - Slide

Aan de slag! (A)
Wat? Opdracht 1, 2, 3 en 5  van Formuleren §3
Hoe? Lesboek en schrift blz. 234
Tijd? 10 minuten, rest huiswerk
Hulp? Je mag zachtjes overleggen
Uitkomst? Zelf nakijken
Klaar? Online De brug meestr Form §3 

Slide 15 - Slide