Vrije tijd

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Vrije tijd

1. Lukas: Hé, Daan, mmm...lekker weertje hè. Zullen we gaan skaten?

2. Daan: Nee, dank je. Ik hou niet van skaten. Ik vind het niet leuk.

3. Lukas: Oh, jammer. Waar hou je dan van?

4. Daan: Ik hou van tennissen, computerspelletjes en voetballen.

5. Lukas: Oh ja. Ik hou van lezen, tennis en chatten.

6. Daan: Hé! We vinden tennis allebei leuk! Kun je het goed?

7. Lukas: Nee, niet zo goed. Mijn zus kan het beter. En jij?

8. Daan: Ik kan het ook niet zo goed. Zullen we het samen doen?

Waar hou jij van?

Houdt Daan van lezen?

Waar hou jij van?

1. ja
2. weet ik niet
3. nee

1. Lukas: Hé, Daan, mmm...lekker weertje hè. Zullen we gaan skaten?

2. Daan: Nee, dank je. Ik hou niet van skaten. Ik vind het niet leuk.

3. Lukas: Oh, jammer. Waar hou je dan van?

4. Daan: Ik hou van tennissen, computerspelletjes en voetballen.

5. Lukas: Oh ja. Ik hou van lezen, tennis en chatten.

6. Daan: Hé! We vinden tennis allebei leuk! Kun je het goed?

7. Lukas: Nee, niet zo goed. Mijn zus kan het beter. En jij?

8. Daan: Ik kan het ook niet zo goed. Zullen we het samen doen?

Waar hou jij van?

Houdt Lukas van skaten?

Waar hou jij van?

1. ja
2. weet ik niet
3. nee

Wie kan goed tennissen?

Waar hou jij van?

1. Lukas
2. Daan
3. de zus van Lukas
4. de zus van Daan

Welke vraag / vragen hoor je?

1. Lukas: Hé, Daan, mmm...lekker weertje hè. Zullen we gaan skaten?

2. Daan: Nee, dank je. Ik hou niet van skaten. Ik vind het niet leuk.

3. Lukas: Oh, jammer. Waar hou je dan van?

4. Daan: Ik hou van tennissen, computerspelletjes en voetballen.

5. Lukas: Oh ja. Ik hou van lezen, tennis en chatten.

6. Daan: Hé! We vinden tennis allebei leuk! Kun je het goed?

7. Lukas: Nee, niet zo goed. Mijn zus kan het beter. En jij?

8. Daan: Ik kan het ook niet zo goed. Zullen we het samen doen?

Waar hou jij van?

1. Lukas: Hé, Daan, mmm...lekker weertje hè. Zullen we gaan skaten?

2. Daan: Nee, dank je. Ik hou niet van skaten. Ik vind het niet leuk.

3. Lukas: Oh, jammer. Waar hou je dan van?

4. Daan: Ik hou van tennissen, computerspelletjes en voetballen.

5. Lukas: Oh ja. Ik hou van lezen, tennis en chatten.

6. Daan: Hé! We vinden tennis allebei leuk! Kun je het goed?

7. Lukas: Nee, niet zo goed. Mijn zus kan het beter. En jij?

8. Daan: Ik kan het ook niet zo goed. Zullen we het samen doen?

Waar hou jij van?

1. Lukas: Hé, Daan, mmm...lekker weertje hè. Zullen we gaan skaten?

2. Daan: Nee, dank je. Ik hou niet van skaten. Ik vind het niet leuk.

3. Lukas: Oh, jammer. Waar hou je dan van?

4. Daan: Ik hou van tennissen, computerspelletjes en voetballen.

5. Lukas: Oh ja. Ik hou van lezen, tennis en chatten.

6. Daan: Hé! We vinden tennis allebei leuk! Kun je het goed?

7. Lukas: Nee, niet zo goed. Mijn zus kan het beter. En jij?

8. Daan: Ik kan het ook niet zo goed. Zullen we het samen doen?

ZEG NA

Met wie gaat Irina naar het zwembad?

gesprek op school

1. haar familie
2. een groepje vrienden
3. een groepje leerlingen

Wat vraagt Irina?

gesprek op school

1. Je hebt zin om mee te gaan.
2. Ga je naar het zwembad?
3. Ik ga naar het zwembad.
4. Heb je zin om mee te gaan?

Kan Mo mee naar het zwembad?

gesprek op school

1. Ja
2. weet ik niet
3. nee

Welke vraag / vragen hoor je?

Een gesprek over hobby's

Wat vraagt Luuk aan Demi?

1. Heb ik een hobby?
2. Ik heb een hobby.
3. Je hebt een hobby.
4. Heeft u een hobby?

Wat vraagt Luuk NIET aan Demi?

1. Wat vindt u leuk?
2. Wat is uw hobby?
3. Wat is leuk?
4. Waar houdt u nog meer van?

De hobby van Demi is ...

1. kleren kopen
2. kleren naaien
3. kleren dragen

Kijkt Demi graag televisie?

1. nee
2. ja
3. onbekend

Houdt ze van zachte muziek?

1. nee
2. ja
3. onbekend

Welke vraag / vragen hoor je?

Welke vraag / vragen hoor je?

Welke vraag / vragen hoor je?

zeg na

Heb je zin om mee te gaan?
Heb je zin om mee te gaan?
                                                            Ja, dat lijkt me wel leuk.
                                                            Ja, dat lijkt me wel leuk.

Hou je van ... ?

Ja, ...

Nee, ...

Ik kan niet

Heb je zin om .......?

Ja, ...

Nee, ...

Ik kan niet

zeg na

Heb je zin om mee te gaan?
Heb je zin om mee te gaan?
                                                            Ja, dat lijkt me wel leuk.
                                                            Ja, dat lijkt me wel leuk.

• Heb je zin om mee te gaan naar ..... 
• Ga je mee naar .....?
• Wil je samen naar ...?
• Zullen we samen naar .... gaan?

Heb je zin om naar het strand te gaan?