H3, Grammatica voegwoorden, 21-01-20

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
11.20 - 11.30 - Lezen in leesboek
11.30 - 11.45 - Wat weet je nog?
11.45 - 11.55 - Huiswerk nakijken
11.55 - 12.05 - Zelfstandig werken 





Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
We hebben het gister gehad over voegwoorden...

Welke twee soorten voegwoorden ken je en hoe onderscheiden deze twee zich?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Even oefenen
Noteer in je schrift of je te maken hebt met een enkelvoudige zin of een samengestelde zin. Daarnaast noteer je wat de bijzin is en wat de hoofdzin. En als er een voegwoord in staat of het een nevenschikkend of een onderschikkend voegwoord is. 

1. Omdat Peter zich had verslapen, kwam hij te laat op zijn werk. 
2. De leerlingen van V2S vinden de nieuwe plattegrond fantastisch omdat ze nu eindelijk ergens anders zitten. 
3. Ik koop een nieuwe fiets of ik koop een nieuwe auto.
4. Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen.
5. Liesbeth haat spinnen want ze heeft ooit eentje in haar bed gevonden. 



timer
7:00

Slide 6 - Slide

Nakijken
Opdracht 1, blz. 186

Opdracht 4, blz. 188

- Zet een krul als je je antwoord goed hebt
- Verbeter je antwoord indien je dit fout hebt


Slide 7 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 5, 6 en 8 blz. 189 en 190
Hoe? Je mag  zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw, gaat dit niet goed? Dan gaan we in stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken
Klaar? Maak opdracht 9 ook. (blz. 191) OF ga lezen in je leesboek. 


Ps. Bestaat de zin bij Klaar? uit twee hoofdzinnen of uit een hoofdzin en een bijzin? 

Slide 8 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
(iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, iedereen, (wat=iets)

Verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding.

Hij wil iets van mijn avontuur weten.
Die meneer vindt iedereen stom. 

Slide 9 - Slide

Samengevat:
- Vragend voornaamwoord: (wie, wat, welke, wat voor een) --> Meestal aan het begin van een vragende zin, soms er midden in. Maak de zin vragend door het voornaamwoord vooraan in de zin te zetten.
- Aanwijzend voornaamwoord: (die, deze, dat of dit) --> wijst iets of iemand aan. (je kan er letterlijk naar wijzen)
- Betrekkelijk voornaamwoord: (die, dat, wat en wie) --> verwijst terug naar het antecedent in de zin. 
- Onbepaald voornaamwoord (iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, iedereen) --> verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding. 

Slide 10 - Slide

Volgende les
Donderdag het 8e uur hebben we weer les.

We gaan dan het laatste onderdeel van dit hoofdstuk bespreken: telwoorden (dit is niet heel ingewikkeld gelukkig)

Uiteraard wil ik dan ook weer proberen een spelletje doen, mocht de les dus goed gaan donderdag, dan doen we het laatste kwartier een spelletje. 

Slide 11 - Slide

Spelletje
Waarom doen we een spelletje?

Op het vwo ligt druk altijd erg hoog om geen fouten te maken, maar juist is het van fouten waar je zo van kunt leren. Daarom heb ik deze oefening bedacht zodat we kunnen lachen om elkaars fouten en het niet als iets negatiefs of zwaars zien. 

Slide 12 - Slide

Spelletje
We gaan zo een kring maken. Eén persoon staat in het midden. Deze persoon noemen we de Billy. 

Ronde 1:
"Ik ben de Billy. Ik wijs zo iemand aan en zeg 'BillyBillyBob!'. Als je niet 'Bob!' zegt voordat ik uitgesproken ben, word jij de nieuwe Billy”. Eerst doen we dit nog in een langzaam tempo, maar dit wordt natuurlijk steeds sneller. 

Slide 13 - Slide

Spelletje
Ronde 1:
"Ik ben de Billy. Ik wijs zo iemand aan en zeg 'BillyBillyBob!'. Als je niet 'Bob!' zegt voordat ik uitgesproken ben, word jij de nieuwe Billy”. Eerst doen we dit nog in een langzaam tempo, maar dit wordt natuurlijk steeds sneller. 

Ronde 2:
"De Billy mag nu ook alleen maar "Bob" zeggen. Als je aangewezen wordt, mag je niks zeggen. Zeg je wel 'Bob' dan ben je af en word je de Billy."

Slide 14 - Slide

LET OP
Het naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit twee delen!

In de zin: Het verhaal is ongeloofwaardig geworden.

nwg: is ongeloofwaardig geworden
werkwoordelijk-deel: is geworden
naamwoordelijk-deel: ongeloofwaardig

Slide 15 - Slide

LET OP 
Mijn vader is naar Zuid-Afrika afgereisd. 

Heeft deze zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?

  • Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde omdat is in deze zin een hww en geen kww. Daarnaast is afreizen niet één van de koppelwerkwoorden waardoor dit geen naamwoordelijk gezegde is. 
  • Let dus goed op het verschil tussen hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord in de zinnen. 

Slide 16 - Slide