1.7 Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp
Je leert :
hoe je de persoonsvorm vindt.
Hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt.
Hoe je het onderwerp in een zin vindt. 


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en onderwerp
Je leert :
hoe je de persoonsvorm vindt.
Hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt.
Hoe je het onderwerp in een zin vindt. 


Slide 1 - Slide

Persoonsvorm en onderwerp


Elke zin heeft een persoonsvorm (pv)

Een persoonsvorm is altijd een werkwoord


Er zijn 2 manieren om de pv te vinden

Slide 2 - Slide

Manier 1:  de vraagproef


Maak de zin vragend . Het woord dat vooraan komt te staan is de pv.

Voorbeeld:Mijn hond rent hard weg

Vraagproef: Rent mijn hond hard weg?        Rent = pv


Slide 3 - Slide

Manier 2: de tijdproef


Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat meeverandert, is dan de pv

vb: Mijn zusje huilt erg hard.

tijdproef: Mijn zusje huilde erg hard.    huilt = pv

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zijn alle werkwoorden in een zin. 

vb: Mijn paard heeft een nieuw zadel gekregen
Pv: Heeft
Wg: Heeft gekregen

Slide 5 - Slide

Het onderwerp van een zin


Iedere zin heeft een onderwerp.

De pv en het onderwerp horen bij elkaar.

Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?


1. Zoek eerst de pv uit de zin.

2. Stel dan de vraag: wie/wat + de pv = onderwerp

Slide 7 - Slide

Voorbeeld voor het vinden van het onderwerp

De oude man heeft lang geleefd.

1. zoek wg    heeft de oude man lang geleefd?      

                          heeft geleefd = wg

2. Vul wg in, in de regel: wie/wat + wg

                           Wie/wat heeft geleefd?             

                           antwoord: de oude man

                                                 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?


A
waarom
B
heeft
C
Gearresteerd
D
de politie

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde van de zin:
Wij gaan samen op de bank zitten
A
gaan
B
zitten
C
gaan zitten
D
wij

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Ik kom vanavond een uurtje later
A
kom
B
later
C
ik
D
een uurtje

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Iris gaat vanavond aan het werk
A
gaat
B
het werk
C
Iris
D
vanavond

Slide 13 - Quiz

Herhaling

Persoonsvorm: het werkwoord dat veranderd in een andere tijd of vooraan de zin komt te staan

Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin

Onderwerp: Wie of wat + wg
Maken: 

Opdracht 1 t/m 5

Klaar: 
Huiswerk
leren eco
boek lezen

Slide 14 - Slide