HA1: Kapitel 1: vraagwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Kapitel 1

Fragewörter

(vraagwoorden)

Doel

Je leert de Duitse vraagwoorden

Je kunt de juiste vraagwoorden in een zin gebruiken

Vraagwoorden

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

hoe = wie

woher = waarvandaan

wohin = waarheen

wanneer = wann

waarom = warum

welk(e) = welche

Quiz

Wat betekenen de volgende vraagwoorden?

wanneer

1. wie
2. wo
3. wer
4. wann

waar

1. wie
2. wo
3. wer
4. wann

wie

1. wie
2. wo
3. wer
4. wann

hoe

1. wie
2. wo
3. wer
4. wann

welke

1. wie
2. welche
3. wer
4. wo

'wie' in het NL is in het Duits ?

1. wie
2. wer
3. was
4. hoe

(welke).........Telefonnummer hast du?

1. wann
2. warum
3. wieso
4. welche

(wie).............ist das?

1. wie
2. wer
3. wohin
4. wann

Wat betekent het Duitse -wann- ?

1. hoe
2. wat
3. waar
4. wanneer

Wat betekent het Duitse -Was- ?

1. hoe
2. wat
3. waar
4. wanneer

Nu iets lastiger

Welk vraagwoord past in de zin?

________ kommst du morgen? Um halb 10

1. wer
2. wie
3. wann
4. woher

_______ Musik magst du?

1. was
2. wie
3. welche
4. wo

_______ hast du das gemacht?

1. wann
2. warum
3. wo
4. woher

______ kommst du? Aus Frankreich

1. woher
2. wann
3. warum
4. welche

...............wohnt Tom?

1. wie
2. wann
3. was
4. wo

........kommt deine Freundin zu uns?

1. wer
2. wo
3. wann
4. was

Evaluatie

Welke vraagwoorden zijn er?
(het zijn er 9)

Ik kan de vraagwoorden vertalen naar het Duits

1. Ja, allemaal
2. Bijna allemaal
3. Nee, ik moet ze nog goed leren

Ik kan de juiste vraagwoorden in de zin plaatsen

1. Ja, makkie!
2. Dat vind ik nog lastig
3. Nee, dat kan ik nog niet