hoofdstuk 1 - oefenvragen en materiaal

hoofdstuk 1 - oefenvragen en materiaal
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

hoofdstuk 1 - oefenvragen en materiaal

Slide 1 - Slide

Hormoon-
stelsel
Zenuw-
stelsel
snel
langzaam
impulsen
via bloed
kortwerkend
langdurig
neurotransmitter
via zenuwen
hormonen

Slide 2 - Drag question

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 3 - Drag question

Insuline
Glucagon
Glucose gehalte stijgt
Glucose gehalte daalt
Alvleesklier
Lever
Glycogeen
Glucose
Cellen
Stimuleert afbraak glycogeen
Stimuleert opname glucose
Stimuleert aanmaak glycogeen

Slide 4 - Drag question

Hypofyse
Hormoon
Hormoon
Bloed
Orgaan dat gevoelig is voor hormoon

Slide 5 - Drag question

Positieve terugkoppeling
Negatieve terugkoppeling

Slide 6 - Drag question

Hoe wordt een impuls doorgegeven tussen twee zenuwcellen?
A
Via hormonen die binden aan receptoren
B
Via een elektrisch signaal
C
Via neurotransmitters die binden aan receptoren
D
Via eiwitten op de celmembraan

Slide 7 - Quiz

Hoe noemen we 1 & 5 (-70mV)?
A
Beginwaarde
B
Elektrische rust
C
Rustpotentiaal
D
Actiefase

Slide 8 - Quiz

Wat gebeurt er in de actiefase (2) als een
impuls wordt doorgegeven?

Hint spiek in Binas 88F!
A
Na+ / K+ pomp gaat werken
B
Na+ kanaal gaat open
C
K+ kanaal gaat open
D
Beide kanalen gaan open

Slide 9 - Quiz

Hiernaast zie je activiteit van gehoorzenuw

Wat gebeurt er als je in plaats van een
zacht geluid een hard geluid hoort?
A
Frequentie wordt sneller
B
Frequentie wordt trager
C
De golf (amplitude) wordt hoger
D
De golf (amplitude) wordt breder

Slide 10 - Quiz

1 = ...
2 = ...
3 = ...
4 = ...
synaps
motorische zenuwcel
sensorische
zenuwcel
schakelcel

Slide 11 - Drag question

timer
3:00
Contractie baarmoederwand & melksecretie
effecten op orthosympatisch zenuwstelsel
Stimulatie rode bloedcellen
Omzetting glucose --> glycogeen

Slide 12 - Drag question

Repolarisatie
Rustpotentiaal
Depolarisatie
Hyperpolarisatie

Slide 13 - Drag question

Orthosympatisch zenuwstelsel 
(actie)
Parasympatisch zenuwstelsel
(rust)
pupillen vernauwen
pupillen verwijden
verhoogt hartslag
verlaagt hartslag 
verhoogt ademhaling
verlaagt ademhaling
stimuleert spijsvertering
remt spijsvertering

Slide 14 - Drag question

Zet de zinnen in de juiste volgorde. Sleep ze van rechts naar links, in het goede vakje.
Blaasjes versmelten met het membraan
Neurotransmitter bevindt zich in synapsspleet
Neurotransmitter bindt aan receptor
Ionpoorten gaan open en ionen gaan neuron binnen
Impuls ontstaat

Slide 15 - Drag question

De actiepotentiaal of impuls in neuronen doorloopt verschillende fasen
vanaf het punt dat de drempelwaarde wordt overschreden. Uit onderzoek
aan geïsoleerde neuronen blijkt dat vooral de K+-kanalen in de axonen gevoelig zijn voor lage temperaturen.
Welk of welke van de drie genoemde processen verloopt langzamer bij
een vertraagd functioneren van de K+-kanalen? (2p)



Wel
Niet
1 de depolarisatie;

2 de repolarisatie;

3 de refractaire periode 

Slide 16 - Drag question

1
2
3
4
Inhiberende neurotransmitter
Exciterende neurotransmitter
1
2
3
4

Slide 17 - Drag question

Welke rol speelt calcium bij de samentrekking van spieren?
A
Geen idee
B
Door Ca2+ verandert er iets in het actine-stuk, waardoor de myosinekop kan buigen
C
Het Ca2+ zorgt voor de omzetting van ATP in ADP + P --> energie
D
Door Ca2+ kan de antagonist van het sarcomeer de samentrekking overnemen

Slide 18 - Quiz

Wat is het moment dat de sarcomeer korter wordt?
A
Als ATP bindt
B
Als ATP omgezet wordt in ADP + Pi
C
Als ADP + Pi loslaten
D
ALS ADP bindt

Slide 19 - Quiz

Tijdens samentrekking van een spiervezel bewegen actine- en myosinefilamenten langs elkaar. Daardoor verandert de positie van de H-band, A-band en I-band (zie afbeelding) in een sarcomeer. Welke veranderingen treden tijdens samentrekking van de spiervezel op in de lengte van deze drie banden?
A
H, A en I worden alle drie smaller
B
H en A worden smaller, I blijft gelijk
C
H wordt smaller, A blijft gelijk en I wordt smaller
D
H blijft gelijk, A en I worden smaller

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link