This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhalen Thema 5
Slide 1 - Slide
over de toets:
LEES DE VRAGEN GOED!!
Als er gevraagd wordt, leg je antwoord uit, of waarom?
leg je antwoordt dan uit!!
Neem de tijd!
Slide 2 - Slide
-chromosomen, genen, DNA en mutatie's
(lichaamscellen, geslachtscellen ed.)
-fenotype en genotype
-evolutie theorie, natuurlijke selectie
-ontstaan van het leven op aarde
(zorg dat je snapt hoe je de verschillende schema's moet aflezen)
Slide 3 - Slide
Amfibiën
Eerst kieuwen dan longen en huid
Slide 4 - Slide
Welk van deze is een voorbeeld van evolutie?
A
De ontwikkeling van kuiken tot kip
B
De ontwikkeling van amfibieën naar reptielen
C
De ontwikkeling van zaden tot planten
Slide 5 - Quiz
In de afbeelding zie je een kip met haar kuiken. Hebben ze hetzelfde genotype?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
Waarvan spreken we als het gaat om het sterkste dier overleeft?
A
Isolatie
B
Natuurlijke selectie
C
Kunstmatige selectie
Slide 7 - Quiz
Welke soort is het meest recent ontstaan: A of C?
A
A
B
C
Slide 8 - Quiz
Welke is een mutagene stof?
A
Uv
B
Radio-actieve straling
C
Astbest
D
De zon
Slide 9 - Quiz
Hoeveel chromosomen bevatten geslachtscellen van de mens?
Slide 10 - Open question
Hoe noem je een stukje van een chromosoom dat informatie bevat voor één erfelijke eigenschap?
A
DNA
B
Gen
C
Een paartje
D
Eiwit
Slide 11 - Quiz
Hoe noem je twee dezelfde eigenschappen die op dezelfde plek op hetzelfde chromosoom liggen?
A
Genenpaar
B
Chromosoompaar
Slide 12 - Quiz
Wat is er waar over een chromosoom?
A
Bevat genen voor één erfelijke eigenschap
B
In een zaadcel/eicel liggen er 46
C
Bevat meerdere genen
Slide 13 - Quiz
In een cel van een kikker worden 13 chromosomen gevonden. Wat voor soort cel kan dit zijn?
A
Een eicel
B
Een witte bloedcel
C
Een rode bloedcel
D
Een zaadcel
Slide 14 - Quiz
Hoeveel chromosoomparen heeft de mens
A
12
B
23
C
46
D
24
Slide 15 - Quiz
Op welk moment wordt het genotype van een organisme bepaald?
A
Bevruchting
B
Geboorte
C
Ontstaan zaadcel/eicel
D
Celdeling
Slide 16 - Quiz
De vachtkleur van een beer is een erfelijke eigenschap. Een beer heeft een witte vacht wanneer hij van beide ouders het gen voor een witte vacht heeft geërfd. De witte kermodeberen vangen meer zalm en krijgen daardoor meer nakomelingen dan de zwarte beren.
Dat de witte kermodeberen meer nakomelingen krijgen dan de zwarte beren is een vorm van natuurlijke selectie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Welke soort is uitgestorven?
A
soort 1
B
soort 6
C
Soort 5
D
Soort 4
Slide 18 - Quiz
Welke van de twee kan na de bevruchting nog veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 19 - Quiz
Met welke soort vertoont soort 7 de meeste verwantschap: soort 6 of soort 8?
A
soort 6
B
soort 8
Slide 20 - Quiz
Hebben jouw levercellen hetzelfde genotype als jouw moeders levercellen?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen van een organisme
B
Alle informatie over erfelijke eigenschappen
Slide 22 - Quiz
Een honingbij en een kip hebben allebei 32 chromosomen. Hebben ze ook hetzelfde genotype?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Waar ligt de erfelijke informatie?
A
In elke cel van ons lichaam
B
In sommige cellen
C
Alleen in de cellen die het nodig hebben
Slide 24 - Quiz
Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
12
B
23
C
46
D
48
Slide 25 - Quiz
Wat is evolutie?
A
Het veranderen van gedaante bij een organisme
B
Ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
Het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
Het groter worden van een soort organismen
Slide 26 - Quiz
Op de afbeelding zie je een berkenspanner. Deze camouflage-kleur is ontstaan door natuurlijke selectie.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
In de afbeelding is een geologische tijdschaal weergegeven. Hoeveel miljoen jaar geleden begon het Paleozoïcum?
A
65
B
299
C
359
D
542
Slide 28 - Quiz
Soort B toont het meeste verwantschap met soort ....?
A
A
B
C
C
D
D
1
Slide 29 - Quiz
eekhoorns worden door een brand van elkaar gescheiden. wanneer zijn het verschillende soorten geworden?
A
op het moment dat ze andere dingen gaan eten
B
op het moment dat ze niet meer onderling kunnen voortplanten
C
op het moment dat ze niet meer op elkaar lijken
Slide 30 - Quiz
Natuurlijke selectie
A
organismen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans en een grotere kans op nakomelingen
B
Twee soorten raken eerst geïsoleerd van elkaar en komen daarna weer samen.
C
Natuurlijke selectie vindt plaats in dierentuinen
Slide 31 - Quiz
Wie heeft de evolutie van mens en dier ontdekt?
A
Columbus
B
Darwin
C
Marco Polo
D
Einstein
Slide 32 - Quiz
Hoe noem je het als er een foutje in het DNA van een organisme zit?
A
Mutatie
B
Isolatie
C
Natuurlijke selectie
Slide 33 - Quiz
Hoe veel chromosomen heb jij van de vader gekregen?
A
1
B
2
C
23
D
46
Slide 34 - Quiz
In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.