Vervangles Ontwikkelingsfasen - Periode 3

Periode 3
Peuterfase

1 / 42
next
Slide 1: Slide
OntwikkelingsfasenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Periode 3
Peuterfase

Slide 1 - Slide

Wanneer ben je een peuter?
A
1-2 jaar
B
2-4 jaar
C
18 maanden en 4 jaar
D
3-5 jaar

Slide 2 - Quiz

Peuters:
waar denk je
allemaal aan?

Slide 3 - Mind map

Vanaf welke leeftijd wordt de peuter zindelijk?
A
Tussen 2 en 3 jaar.
B
Tussen 1 en 2 jaar.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Welke tips kun je geven
om een kind te stimuleren
bij zindelijk worden?

Slide 6 - Mind map

Wat verstaan we onder exploratiedrang?
A
Het feit dat het denken van een baby of peuter zich alleen richt op wat tastbaar is.
B
De intense behoefte om de wereld te ontdekken.
C
Het feit dat een peuter wel gevoelsmatig kan meeleven, maar de wereld vanuit zijn eigen gezichtspunt bekijkt.
D
De wil om samen met andere kinderen te spelen en zich met andere kinderen te vermaken.

Slide 7 - Quiz

Je doet alsof speelpoppetjes kunnen praten tijdens het spelen.
Dit is een voorbeeld van 'magisch denken'
A
Juist
B
Niet juist

Slide 8 - Quiz

Bekijk het filmpje

Beantwoord daarna de vraag waarom de peuter zo gedraagt

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Waarom gedraagt een peuter zich zo?
A
Omdat hij er zin in heeft
B
Om zelfstandigheid te leren

Slide 11 - Quiz

Geef een ander woord voor 'koppigheidsfase'.
A
Peutereigenwijsheid
B
Peuter-ongehoorzaamheid
C
Peuterpuberteit
D
Peuterverwaandheid

Slide 12 - Quiz

Maak de sleepvraag

Wat hoort bij wat?

Slide 13 - Slide

Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Seksuele ontwikkeling
Grove motoriek
Exploratie-dwang
Tweewoord-zinnen
Concreet denken
Animistisch denken
Driewoordznnen
Parallelspel
Egocentrisme
Koppigheidsfase
Hechtingsfiguren
Ontdekken geslachts-kenmerken
Zindelijkheid

Slide 14 - Drag question

Vanaf welke leeftijd gaat de peuter zijn motorische vaardigheden verder ontwikkelen?
A
Vanaf de beginfase van de peutertijd dus vanaf 18 maanden.
B
Tussen 1 en 2 jaar.
C
Tussen 2 en 3 jaar.
D
Tussen 3 en 4 jaar.

Slide 15 - Quiz

Waarom kan het (soms) geen kwaad als een kind valt?
A
Dat ze leren dat vallen geen pijn doet
B
Dat ze leren dat vallen soms pijn kan doen
C
Dat ze leren dat je kunt vallen én dat ze ook weer kunnen opstaan
D
Dat ze leren dat ze nog niet goed kunnen lopen

Slide 16 - Quiz

Vanaf welke leeftijd begint de peuter zinnen te maken?
A
Vanaf ongeveer 1 jaar.
B
Vanaf ongeveer 2 jaar.
C
Vanaf ongeveer 3 jaar.
D
Vanaf ongeveer 4 jaar.

Slide 17 - Quiz

Exploratiedrang is een positieve ontwikkeling van de peuter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Magisch denken
Animistisch denken
Concreet denken
Denken dat er in de radio zingende mensen zitten.
Knuffel moet mee, anders gaat hij huilen.

Slide 19 - Drag question

Vanaf welke leeftijd ontwikkelt een peuter het “ik-gevoel”?
A
vanaf 1-1,5 jaar
B
vanaf 1,5-2 jaar

Slide 20 - Quiz

Leg uit wat ‘parallelspel” bij een peuter inhoudt.
A
Parallelspel is een manier van spelen waarbij een peuter beide handen gebruikt.
B
Parallelspel is een manier van spelen waarbij een peuter samen met een andere peuter speelt.
C
Parallelspel is een manier van spelen waarbij een peuter niet met maar naast de ander speelt.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

Vanaf welke leeftijd kan de peuter al beter vertellen wat hij heeft meegemaakt en stelt hij veel vragen?
A
Vanaf 1 jaar
B
Vanaf 2 jaar
C
Vanaf 3 jaar
D
vanaf 4 jaar

Slide 23 - Quiz

Kleuters:
Waar denk je allemaal aan?

Slide 24 - Mind map

Wanneer noem je een kind een kleuter?
A
1,5 - 4 jaar
B
4-5 jaar
C
4-6 jaar
D
5-7 jaar

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

We gaan wat filmpjes kijken 
Over de beleefwereld van kleuters en schoolkinderen 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Wat is de oorzaak van het feit dat kleuters een achterstand kunnen hebben in hun motorische ontwikkeling?
(er kunnen meerdere antwoorden goed zijn!)
A
Omdat hen veel uit handen genomen wordt door ouders/verzorgers.
B
Omdat de hersenen die hiervoor nodig zijn zich later ontwikkelen.
C
Omdat ze te veel achter de computer en televisie zitten.
D
Omdat ze te weinig bewegen.

Slide 31 - Quiz

Maak de sleepvraag

Wat hoort bij wat?

Slide 32 - Slide

Cognitieve ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Lichamelijke ontwikkeling
Fantasie
Taakgericht werken
Taal
Zelfbeeld
Schaamtegevoelens
Schuldbewustzijn
Rennen zonder vallen.
Oog-hand-coördinatie.

Slide 33 - Drag question

Schoolkind:
waar denk je allemaal aan?

Slide 34 - Mind map

Wanneer wordt een kind een schoolkind genoemd?
A
6-12 jaar
B
7-11 jaar
C
5-9 jaar
D
8-12 jaar

Slide 35 - Quiz

Wat komt er voor fantasie in de plaats tijdens de cognitieve ontwikkeling in de schoolkindfase?
A
Paralleldenken
B
Conformisme
C
Egocentrisme
D
Realiteitsdenken

Slide 36 - Quiz

Het oudere schoolkind (9 t/m 12 jaar) voelt zich onstabieler dan het jonge schoolkind (6 t/m 9 jaar).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

Hoe noem je het gedrag
waarbij schoolkinderen zich aanpassen aan de groep?
A
Paralleldenken
B
Conformisme
C
Egocentrisme
D
Realiteitsdenken

Slide 38 - Quiz

Maak de sleepvraag

Wat hoort bij wat?

Slide 39 - Slide

Plagen
Pesten
Gebeurt af en toe.
Eén of meer kinderen spelen de baas.
Gaat altijd één kant op met vaak hetzelfde slachtoffer.
Voor de lol.
Je kunt zeggen als het niet meer leuk is.
Voor de één is het leuk maar voor de ander niet.

Slide 40 - Drag question

Hoeveel wist je nog?
A
Veel
B
Weinig
C
Gaat wel

Slide 41 - Quiz

EINDE

Slide 42 - Slide