Keuzevoorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2-4

Willkommen zum Deutschunterricht

Was machen wir heute?

1. Uitleg keuzevoorzetsels

2. Korte quiz

3. Opdrachten

Lernziele

- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.

- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuzevoorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

Keuzevoorzetsels

Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.

De keuzevoorzetsels

De keuzevoorzetsels

9 nieuwe keuzevoorzetsels, schrijf op:

an	aan, op
auf	op
hinter	achter
in	in, naar
neben	naast
über	boven, over
unter	onder
vor	voor
Zwischen	tussen

Tijd geven om ze het te laten opschrijven en daarna pas vertellen wanneer je ze gebruikt.
2 dingen te gelijk is lastig.

Voorzetsels 3e 

en 4e naamval

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   

ERGENS ZIJN = TOESTAND

Voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus 3e nv

Er steht vor der Tür.

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)

ERGENS KOMEN = BEWEGING, RICHTING

Voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus 4e nv

Er springt in das Wasser.

Voorbeeld

Ich schwimme in DAS Schwimmbad (4e) -> Wohin? RICHTING

Ich schwimme in DEM Schwimmbad (3e) -> Wo? ERGENS ZIJN

Ich gehe in die Schule (4e) -> Wohin? RICHTING

Ich gehe in DER Schule (3e) -> Wo? ERGENS ZIJN

Stilstaan, geen beweging = 3e

Beweging, richting = 4e

Ezelsbruggetje 1

Dezelfde situatie = derde naamval

(toestand, ergens zijn --> wo)

Verandering = vierde naamval

(beweging, ergens komen --> wohin)

werkwoorden

Sommige werkwoorden maken de keuze tussen de 3e of de 4e:

sitzen = zitten -> ik zit op de stoel -> Ich sitze auf dem Stuhl

setzen = gaan zitten -> ik ga zitten -> ich setze mich auf den Stuhl. 

werkwoorden

sitzen +3e / setzen +4e

liegen +3e / legen +4e

stehen +3e / stellen +4e

Ezelsbruggetje 2

Een auto met vier wielen rijdt,

en

een auto met drie wielen staat stil.

Beweging is 4e naamval

Stilstaand is 3e naamval.

7/2 regel

Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?

-> Ik ben trots op mijn fiets / hij weet veel over mij

7 =an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval

2 = auf, über--> 4e naamval

 

LET OP! Alleen als het én geen beweging én geen zich bevinden is!

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?

1. 7
2. 8
3. 9
4. 10

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin?
2. Wo?
3. Wodurch?
4. Wovon?

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Das Bild hängt an d... Wand(v).

1. die
2. der

Er geht in d... Disko(v).

1. die
2. der

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).

1. deinem
2. deinen

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin?
2. Wo?
3. Wodurch?
4. Wovon?

Welke zin klopt?

1. Ich setze mich neben die Frauen.
2. Ich sitze neben den Frauen
3. Ich gehe in das Schwimmbad
4. Ich schwimme in dem Schwimmbad

maken

Maak opdr 4.3, blz 14 (a en b)

Leer/ herhaal de voorzetsels en de uitgangen!

Controle leerdoelen

- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.

- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

1. Ik heb het begrepen!
2. Ik heb het begrepen maar vind de juiste uitgangen nog lastig.
3. Ik snap er echt he-le-maal- niets van!
4. Ik begrijp het op zich wel, maar het gaat vaak mis.

Vielen Dank!

Das war es!