werkwoorden vt

Werkwoorden
Doe woorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoorden
Doe woorden

Slide 1 - Slide

Typ de hij-vorm van:
dammen - vinden - rennen - worden

Slide 2 - Open question

Aan het einde van de les:
Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)


Slide 3 - Slide

Zwakke en Sterke werkwoorden

Slide 4 - Slide

Zwakke en Sterke werkwoorden
            ZWAK                                               STERK               
Klank verandert NIET              Klank verandert WEL
      Pakken  - Voelen                            Ruiken
      Pakte     -  Voelde                           Rook
      Gepakt  -  Gevoeld                        Geroken

Slide 5 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
Zwakke werkwoorden
Zijn werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde blijft. 

Dus er komt dan -TE (N)of -DE(N) achter de STAM
-TE/-DE bij--> ik, jij, u, hij, zij
-TEN/-DEN --> wij, jullie, zij

Slide 6 - Slide

Vul in:
Mijn moeder ...(toveren) afgelopen Kerst een heerlijk diner op tafel

Slide 7 - Open question

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 8 - Open question

Zwak werkwoord in de verleden tijd
Stam + te (n)        of        Stam + de (n)

Twijfel? Gebruik dan
TaXiKoFSCHiP

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

TaXiKoFSCHiP

Slide 12 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> MIXEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf. Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P, dan schrijf je -TE / -TEN in de verleden tijd. 
3) mix --> Ja, dan eindigt de verleden tijd op TE /TEN
mixte/mixten


Slide 13 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> SCHAVEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf.
Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P?
3) Schav --> Nee, dan eindigt de verleden tijd op DE /DEN

schaafde / schaafden



Slide 14 - Slide

1. Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz


2. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Rob [fietsen] vroeger heel graag.
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 16 - Quiz


3. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Jullie [gebruiken] geen handschoenen.
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 17 - Quiz


4. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 18 - Quiz

5. Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz


6. Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Mijn zus [bakken] koekjes.
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 20 - Quiz

7. Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

8. Welk woord is een zwak werkwoord?
A
Lopen
B
Slapen
C
Kopen
D
Poepen

Slide 22 - Quiz

Maak 2 zinnen met een zwak werkwoord in de verleden tijd.

Slide 23 - Open question