H4 23.12.2021

Herzlich willkommen
Donnerstag 23.12.2021

1 / 46
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich willkommen
Donnerstag 23.12.2021

Slide 1 - Slide

Heute
  • Organisatorisches (Prüfung)
  • Wiederholung der Wörter
  • Wiederholung der Wechselpräpositionen
  • Das Adjektiv

Das Ziel von heute: Wiederholung der Wörter & Wechselpräpositionen, das Adjektiv kennenlernen.

Slide 2 - Slide

Die Prüfung
Wörter: Kap. 3 alles: DE – NL, NL – DE
Redemittel: Kap. 3: alles:
                      Lektion 3 (Kap. 3): Niederländisch – Deutsch
                      Lektion 6 (Kap. 3): Niederländisch – Deutsch
Grammatik Kap. 1, Kap. 2 & Kap. 3: (Wechsel)präpositionen und Fälle – Adjektiv – Konjuktiv II – Personal Pronomen – haben /sein / werden  (Adverbien & Konjunktionen nicht!)

Slide 3 - Slide

Wiederholung der Wörter
Kapitel 3: Lektion 6

Slide 4 - Slide

Übersetze ins Niederländische:
heilen

Slide 5 - Open question

Übersetze ins Deutsche:
het koud hebben

Slide 6 - Open question

de pech
A
der Pech
B
die Pech
C
das Pech

Slide 7 - Quiz

das Fieber
jucken
die Grippe
sich erbrechen
jeuken
de griep
de koorts
overgeven

Slide 8 - Drag question

Die Antworten
heilen - genezen
het koud hebben - frieren
de pech - das Pech
das Fieber - de koorts
die Grippe - de griep
jucken - jeuken
sich erbrechen - overgeven

Slide 9 - Slide

Wechselpräpositionen
Haben wir wiederholt. Gibt es noch Fragen?

Slide 10 - Slide

Die Wechselpräpositionen

Slide 11 - Slide

Wechselpräpositionen: Als er sprake is van zich bevinden, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 12 - Quiz

Wechselpräpostionen: Als er sprake is van een beweging ergens naartoe, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 13 - Quiz

An welch…… Tag haben wir die Prüfung?
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 14 - Quiz

Wiederholung Klasse 3:
Die Wechselpräpositionen regieren entweder den Dativ oder den Akkusativ.

Dativ:  
  • zich bevinden (fotomoment) 
  • wanneer  
Akkusativ:
  • iets / iemand verandert van plaats (filmmoment)

Slide 15 - Slide

Der Baum steht neben d…… Haus.
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 16 - Quiz

Auf d…… Foto stehe ich zwischen mein…… Freunde……
A
Dativ, Dativ
B
Akkusativ, Akkusativ
C
Dativ, Akkusativ
D
Akkusativ, Dativ

Slide 17 - Quiz

Ich schwimme in d…… Wasser.
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 18 - Quiz

Ich gehe in d…… Kino.
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 19 - Quiz

Ich schaue über d…… Mauer.
A
Dativ
B
Akkusativ

Slide 20 - Quiz

Die Wechselpräpositionen 

Drukt het zinsdeel een positie uit? Is het zinsdeel het antwoord op wo? of wann? - Dativ

An / Am Donnerstag haben wir Deutsch.
> Wann haben wir Deutsch?
> Dativ

Der Lehrer sitzt hinter d... Baum.
> Wo sitzt der Lehrer?
> Dativ


Slide 21 - Slide

Aber:

Er geht an d... Arbeit.
Wo? / Wann? / Wohin?

Er kam im/ ins Gespräch.
Wo? / Wann? / Wohin?



Er geht an d... Fenster.
> Wohin geht er?

Er kam im / ins Zimmer.
> Wohin kam er?

Slide 22 - Slide

Drukt het zinsdeel een plaatsverandering uit? Is het zinsdeel het antwoord op wohin? - Akkusativ

Ich setze mich auf d……Stuhl.
> Wohin setze ich mich?
> Akkusativ 

Slide 23 - Slide

7 /2 regel:
7 Präpositionen regieren den Dativ > an, hinter, in, neben, unter, vor, zwischen
2 Präpositionen regieren den Akkusativ > auf, über

z.B.
Wir freuen uns auf d... Wochenende.
> wo? wann? wohin? geen antwoord
> 7/2 > Akkusativ

Slide 24 - Slide

Die Zuschauer strömten in d………. Stadion.
A
dem
B
das

Slide 25 - Quiz

Auf ein………. Bank (v) auf d………. Bahnsteig (m) wartete er auf d………. Zug (m).
A
eine, dem, dem
B
einer, dem, dem
C
eine, dem, den
D
einer, dem, den

Slide 26 - Quiz

Das Adjektiv

Slide 27 - Slide

Uitleg Adjektiv
Bijvoeglijk naamwoord (bn) = ADJEKTIV
- noemt een eigenschap/ kenmerk van een zelfstandig naamwoord.
- Kan voor een zelfstandig naamwoord worden gezet.
Voorbeeld:  de mooie beer
de (lw) beer (zn)         -          de (lw) mooie (bn) beer (zn)
                                                   Der schöne Bär.

Slide 28 - Slide

Wat is een Adjektiv?
een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...
 zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 
betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Slide 29 - Slide

Let op: de uitgangen van het Adjektiv zijn altijd
 -en,
 behalve bij drie (onverbogen) vormen
=
ook wel woordenboek-vormen genoemd
na "der" mannelijk -e
na "die" vrouwelijk -e
na "das" onzijdig   -e

na "ein" mannelijk  -er
na "eine" vrouwelijk -e
na "ein" onzijdig     -es

Slide 30 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe
Bijvoeglijk naamwoord:
"der" - groep
d-  dies-  jen-  jed-  manch-  solch-
welch- all-

Slide 31 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe
Bijvoeglijk naamwoord:
"ein"- groep
ein-  kein-  
mein-  dein-  sein-  ihr-  sein-
unser-  euer-  ihr-  Ihr-

Slide 32 - Slide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 33 - Quiz

In welke naamval(en) komt deze meestvoorkomende uitgang -en ALTIJD voor ?
A
1e en 2e naamval
B
2e en 3e naamval
C
3e en 4e naamval
D
1e en 4e naamval

Slide 34 - Quiz

Waar komt de uitgang -en in beide schema's NIET voor ?
A
mannelijk 1e vrouwelijk 1e onzijdig 1e
B
mannelijk 4e vrouwelijk 4e onzijdig 4e
C
mannelijk 4e vrouwelijk 1e onzijdig 1e
D
vrouwelijk 4e onzijdig 1e meervoud 1e

Slide 35 - Quiz

Waar komt de meestvoorkomende uitgang -en UITSLUITEND voor ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 36 - Quiz

Samengevat: Adjektiv na "der"

Je hoeft dus alleen maar op te letten bij 
mannelijk:  der   -e  (uitgang Adjektiv)
vrouwelijk:   die    -e   (uitgang Adjektiv)   onzijdig:    das   -e  (uitgang Adjektiv)

Slide 37 - Slide

Samengevat: Adjektiv na "ein"
Je hoeft dus alleen maar op te letten bij  
mannelijk:  ein    -er  (uitgang Adjektiv) 
vrouwelijk: eine    -e (uitgang Adjektiv) 
     onzijdig: ein    -es (uitgang Adjektiv)

Slide 38 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe
Bijvoeglijk naamwoord:
"der" - groep
d-  dies-  jen-  jed-  manch-  solch-
welch- all-

Slide 39 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe
Bijvoeglijk naamwoord:
"ein"- groep
ein-  kein-  
mein-  dein-  sein-  ihr-  sein-
unser-  euer-  ihr-  Ihr-

Slide 40 - Slide

Er trägt meinen blau... Pulli (m).
A
e
B
er
C
en
D
em

Slide 41 - Quiz

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).
A
e
B
en
C
er
D
em

Slide 42 - Quiz

Wir fahren mit einem rot..... Boot (o).
A
e
B
en
C
er
D
em

Slide 43 - Quiz

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 44 - Quiz

Durch die rot... Hose (v) siehst du hübsch aus!
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 45 - Quiz

Bis morgen!

Slide 46 - Slide