K2 H1 Spelling (II): spelling van de pv in tt en vt

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 4 - Slide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 5 - Slide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 6 - Slide

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 7 - Slide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 8 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 9 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 10 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 11 - Slide

Leuk filmpje!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 14 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 15 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 16 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 17 - Quiz

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 18 - Slide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 19 - Slide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 20 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 21 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 22 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 23 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 24 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 25 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

Is
RENNEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden.
_________
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quiz

Wat is van toepassing?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden
_________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 33 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz

Wat is van toepassing?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 35 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quiz

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 37 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Een goede balletdanser (springen) met het grootste gemakt - TT

Slide 38 - Open question

Vul de juiste vorm in:
De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar - TT

Slide 39 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Jij (snauwen) wel heel hard tegen je beste vriendin - TT

Slide 40 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Amal (verspreiden) iedere woensdag folders in zijn wijk - TT

Slide 41 - Open question

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 42 - Quiz

Gisterenavond ___ jullie wel een beetje vals.
VT
A
zingen
B
zingde
C
zingden
D
zongen

Slide 43 - Quiz

Deze sloot ___ afgelopen winter niet door alle troep.
VT
A
bevriest
B
bevriesde
C
bevriesden
D
bevroor

Slide 44 - Quiz

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 45 - Quiz

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 46 - Quiz

GELEERD?

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 47 - Slide

Wat wist je al?

Slide 48 - Open question

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 49 - Open question

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 50 - Slide