Spelling persoonsvorm

Welkom bij Nederlands!

Pak je leesboek & ga lezen!

Doe je oortjes & telefoon in je tas.

1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Pak je leesboek & ga lezen!

Doe je oortjes & telefoon in je tas.

Slide 1 - Slide



Lezen
20 minuten lezen - lekker stil en veel plezier!
Vandaag
  • Lezen!
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Lezen
  • Uitleg Spelling
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide



Planning
Boektoets:
De week na de herfstvakantie.
Neem je boek dan ook mee!!!

PW H1:
Tweede week na de herfstvakantie.

Alles staat in Magister.
Vandaag
  • Lezen!
  • Uitleg 
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 4 - Slide

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 5 - Slide



Kies!!
Je mag kiezen: 
- Start alvast met de opdrachten ALS je al weet hoe je pv moet spellen!
OF
- Luister naar de uitleg.
In allebei de gevallen ben je stil.

Huiswerk: H1, Spelling. opdr. 4 t/m 7 
Vandaag
  • Lezen!
  • Uitleg 
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 10 - Slide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 11 - Slide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 12 - Slide

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 13 - Slide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 14 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 15 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 16 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 19 - Slide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 20 - Slide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 21 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 22 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 23 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 24 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 25 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 26 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video



Aan de slag!
Maak in ZS de opdrachten.
Bij 4: neem de zinnen echt over!
Bij 6: vergeet niet omcirkelen



Huiswerk: H1, Spelling, opdr. 4 t/m 7

Vandaag
  • Lezen!
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Quiz 
  • Afsluiting

Slide 29 - Slide



ZS
  • Je werkt voor jezelf en in stilte.
  • Je weet wat je moet doen.

Maak H1, Spelling, opdr. 4 t/m 7, pag. 31
Klaar? Je mag nakijken of verder werken.
Je mag ook lezen!
Of doe de Test (pag. 41)
Vandaag 
  • Lezen!
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 30 - Slide



ZF
  • Je WERKT voor jezelf.
  • Je mag fluisterend overleggen met elkaar.
  • Je weet wat je moet doen.
Maak H1, Spelling, opdr. 4 t/m 7, pag. 31
Klaar? Je mag nakijken of verder werken. 
Je mag ook lezen!
Of maak de Test.
Vandaag
  • Lezen!
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 31 - Slide

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 32 - Slide

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 33 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 34 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 35 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 36 - Quiz

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Is
RENNEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
De agent bekeurde de man voor te hard rijden.
___________
A
ja
B
nee

Slide 40 - Quiz

Wat is van toepassing?
De agent bekeurde de man voor te hard rijden.
___________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 41 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Vanmorgen hebben Karen en Bas in het bos gelopen.
__________
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quiz

Wat is van toepassing?
Vanmorgen hebben Karen en Bas in het bos gelopen.
__________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 43 - Quiz

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 44 - Quiz

Noteer de pv in de tt:
Hoeveel euro (besteden) jij elke maand aan make-up?

Slide 45 - Open question

Noteer de pv in de tt:
De pestvogel (leven) in het noorden van Scandinavië.

Slide 46 - Open question

Noteer de pv in de tt:
Een bedorven ei (drijven), maar een vers ei niet.

Slide 47 - Open question

Noteer de pv in de vt:
Mischa en Kai (hurken) naast de verdwaalde peuter.

Slide 48 - Open question

Noteer de pv in de vt:
Met grote ogen (staren) tante Wil naar de foto van haar zoon.

Slide 49 - Open question

Noteer de pv in de vt:
Daniëlle (aanvaarden) de excuses van Rivka.

Slide 50 - Open question

Noteer de pv in de vt:
Rob (kaften) zijn schoolboeken met oude landkaarten.

Slide 51 - Open question

Noteer de pv in de vt:
Wij (verbazen) ons over de prijs van de vliegtickets.

Slide 52 - Open question

Afsluiting
Huiswerk:
H1, Spelling, opdr. 4 t/m 7
Vergeet je SO niet af te maken!

Slide 53 - Slide