Nederlands Profiel Week 1 Les 2 Lezen, tekstsoorten

Nederlands

08:30 tot 09:30
Les 2: Lezen, tekstsoorten en tekstdoelen.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

08:30 tot 09:30
Les 2: Lezen, tekstsoorten en tekstdoelen.

Slide 1 - Slide

Wat leren we vandaag?
  • Je leert welke tekstsoorten en tekstdoelen er zijn.

  • Je leert hoe je tekstsoorten en tekstdoelen kunt herkennen.

Slide 2 - Slide

Planning
  • Uitleg tekstsoorten en tekstdoelen.
  • Zelfstandig werken of samen.
  • Vrijdag les 3: luisteren en tekstsoorten.

Slide 3 - Slide

Teksten

Slide 4 - Slide

Tekstsoorten
Er zijn verschillende tekstsoorten.
  • Informatieve teksten
  • Betogende teksten
  • Instructieve teksten

Slide 5 - Slide

Informatieve teksten
De schrijver geeft door de tekst informatie over een onderwerp. Informatie geven betekent dat de schrijver er meer over vertelt. De tekst is neutraal. 

Slide 6 - Slide

Betogende teksten
De schrijver geeft zijn mening over een bepaald onderwerp. Dat betekent dat de schrijver vertelt wat hij/zij ergens van vindt. Bijvoorbeeld of hij vindt dat mensen zich wel of niet moeten laten vaccineren tegen corona en waarom (met argumenten). De schrijver wilt mensen overtuigen.

Slide 7 - Slide

Instructieve teksten
De schrijver legt uit hoe je iets moet doen zodat het goed gaat. 

Slide 8 - Slide

Tekstdoelen
Elke tekst heeft een doel. Er zijn verschillende tekstdoelen.
  • Informeren
  • Overhalen of activeren
  • Amuseren of vermaken
  • Instructie geven of instrueren
  • Overtuigen

Vaak hebben teksten ook meerdere doelen en mag je er maar een kiezen.

Slide 9 - Slide

Informeren
De schrijver wilt dat je over een bepaald onderwerp iets te weten komt, dus meer informatie. Voorbeelden hiervan zijn: een nieuwsbericht, een leerboek van school, een woordenboek, een tweet over een bepaald onderwerp, een zakelijke brief. Er staan feiten in.


Slide 10 - Slide

Overhalen of activeren
De schrijver wil je vooral overhalen om iets te gaan doen. Ze willen je bijvoorbeeld overhalen om te gaan sporten of iets te kopen. Denk aan: een advertentie, uitnodiging, reclamefolder. 

Slide 11 - Slide

Amuseren of vermaken
De schrijver wil dat je geniet van een tekst. Bijvoorbeeld: een leesboek, een verhaal in een tijdschrift, een e-mail van een vriend, een gedicht. 

Slide 12 - Slide

Instructie geven of instrueren
De schrijver leert je stap voor stap om een handeling goed uit te voeren. Bijvoorbeeld een kookrecept of een gebruiksaanwijzing.

Slide 13 - Slide

Overtuigen
De schrijver wil je overtuigen van een bepaalde mening. Voorbeelden hiervan zijn een reclametekst, een recensie. Bijvoorbeeld een tekst over dat je je moet laten vaccineren. 

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
  1. Ga naar Teams.
  2. Klik op de juiste klas.
  3. Ga naar bestanden, klik op Nederlands.
  4. Klik op profiel 1 en daarna op les 2: Lezen tekstsoorten en tekstdoelen.
  5. Download het document en sla het op.
  6. Maak oefening 1 t/m 17. Typ de antwoorden in een andere goed leesbare kleur. 

Samen maken online OF zelfstandig en daarna naar mij doorsturen!

Klaar? -> stuur het document door naar m.meewis@vistacollege.nl

Slide 15 - Slide

Huiswerk
Heb je deze les niet afgekregen of was je niet aanwezig?
Dan maak je deze les als huiswerk. Stuur het daarna door naar mij via e-mail.
Inleveren uiterlijk 22 december!!

Slide 16 - Slide

Wie heeft de dure vaas .................?
A
gebrookt
B
gebreken
C
gebroken
D
gebreekt

Slide 17 - Quiz

Heb je al gevoeld hoe mijn voorhoofd ........ ?
A
gloeid
B
gloeidt
C
gloeit

Slide 18 - Quiz

Achter de huizen is een ........ park.
A
Prachtig
B
Prachtige

Slide 19 - Quiz

De klusser behandelde het hek met ........ verf.
A
blauwen
B
blauwe
C
blauwwe
D
blauw

Slide 20 - Quiz

Die voetballer ........ zich vorige maand aan zijn knie.
A
blesseerdde
B
blesseerde

Slide 21 - Quiz

Deze smartphone is ........
A
niew
B
nieuw
C
new
D
niuw

Slide 22 - Quiz

De presentatrice ........ van de reacties op Facebook.
A
schrikt
B
schrikd
C
schrikdt
D
schrik

Slide 23 - Quiz

De timmerman ........ een gat in de muur.
A
boord
B
boort
C
boordt

Slide 24 - Quiz

Ik ............... jou een goede student.
A
vind
B
vindt
C
vint
D
find

Slide 25 - Quiz

Aan de slag!

Slide 26 - Slide

De ........ kat is gelukkig weer thuis.
A
weggelope
B
weglopen
C
weggelopen
D
weggelooppen

Slide 27 - Quiz