Thema 2, H2 Spelling en grammatica

• Rekenen
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Schrijf de stam op.
Lezen

Schrijf de stam op.
Plakken

Schrijf de stam op.
Dansen

Schrijf de ik-vorm op.
Fietsen

Schrijf de ik-vorm op.
Eten

Schrijf de stam op.
Blijven

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

DANSEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

DRINKEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

RIJDEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

REIZEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

KIJKEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Schrijf het volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

HEBBEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

SCHRIJVEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

PRATEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

VOUWEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

FIETSEN

Einde van de les. 

Hierna volgen extra oefenvragen.

Schrijf de ik-vorm op.
Halen

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

WETEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

HALEN

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

Doen

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

LACHEN

Schrijf de stam op.
Kunnen

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

TREKKEN

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

Zien

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

KOKEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

EMAILEN

Schrijf de volgende werkwoord in het verleden tijd op. Let op je spelling.

DOUCHEN

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

HOREN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord