What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
NL grammatica
Spelling & grammatica
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Spelling & grammatica
Slide 1 - Slide
Spelling & Grammatica
De persoonsvorm
Slide 2 - Slide
Grammatica Lijdend voorwerp
Slide 3 - Slide
Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Slide
spelling en grammatica
Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Slide 5 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin:
Debbie geeft een les grammatica
A
grammatica
B
Debbie
C
geeft
D
een les
Slide 6 - Quiz
Hij verbrandde zijn hand aan het vuur.
Wat is het onderwerp?
A
hij
B
verbrandde
C
hand
D
vuur
Slide 7 - Quiz
wat is het onderwerp?
Het paard heeft al het voer opgegeten
A
Het paard
B
heeft
C
al het voer
D
opgegeten
Slide 8 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 9 - Quiz
het onderwerp
A
waar het over gaat
B
de afbeelding
C
de uitkomst
D
hoe iets smaakt
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 11 - Quiz
Hoe vind je het onderwerp?
A
Door de zin vragend te maken.
B
Door de zin in de verleden tijd te zetten.
C
Wie doet wat in de zin?
D
Wie/wat + wwg?
Slide 12 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes
Slide 13 - Quiz
Mijn buurman gleed uit over de vloer.
Wat is het onderwerp?
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer
Slide 14 - Quiz
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 15 - Quiz
De deur is rood.
Wat is de persoonsvorm?
A
weet ik niet
B
de deur
C
rood
D
is
Slide 16 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens
Slide 17 - Quiz
Het is bijna kerstvakantie.
Wat is de persoonsvorm?
A
kerstvakantie
B
is
C
bijna
D
het
Slide 18 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
A
Degene/het iets doet in de zin
B
belangrijkste werkwoord
C
alle werkwoorden bij elkaar
D
ww in de voltooide tijd
Slide 19 - Quiz
Vandaag draag ik een spijkerbroek.
Wat is de persoonsvorm?
A
vandaag
B
draag
C
ik
D
een spijkerbroek
Slide 20 - Quiz
De persoonsvorm vind je door...
A
te vragen wie
B
de zin vragend te maken, pv staat dan vooraan
C
vragen wat ze doen
D
wie/wat + gezegde + onderwerp
Slide 21 - Quiz
Ik zit aan tafel.
Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
tafel
C
aan
D
zit
Slide 22 - Quiz
Alle leerlingen van klas 1 weten hoe je de persoonsvorm moet vinden.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
weten
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 23 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 24 - Quiz
Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 25 - Quiz
Hoe heet het zinsdeel dat onderstreept is?
De toiletten op de luchthaven
werden
continu
schoongemaakt
door de toiletjuffrouw.
A
Onderwerp
B
Gezegde
C
Persoonsvorm
D
Lijdend voorwerp
Slide 26 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Ik heb gisteren aan de klas een mooi boek voorgelezen.
A
ik
B
aan de klas
C
een mooi boek
D
gisteren
Slide 27 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes
A
Quirijn
B
krijgt
C
tandjes
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 28 - Quiz
In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp
Slide 30 - Quiz
Anton brengt zijn zusje naar school.
Lijdend voorwerp is:
A
Anton
B
brengt
C
zijn zusje
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 31 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Ik help mijn moeder bij het stofzuigen.
A
Ik
B
help
C
mijn moeder
D
bij het stofzuigen
Slide 32 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 33 - Quiz
Ik zie hem
hem = ?
A
Onderwerp
B
PV
C
Lijdend voorwerp
Slide 34 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Ik eet elke zaterdag met mijn vader een visje op de markt.
A
ik
B
met mijn vader
C
een visje
D
op de markt
Slide 35 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Hoe haal je het meewerkend voorwerp uit de zin?
Slide 36 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.
Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.
Slide 37 - Slide
meewerkend voorwerp
Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 38 - Slide
More lessons like this
NL grammatica
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
M3 Grammatica hoofdstuk 2.7
October 2020
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
M3 grammatica hoofdstuk 1 en 2
November 2019
- Lesson with
44 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Les 5 (21 september 2024) DRAFT
23 days ago
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Les 5 (21 september 2024) DRAFT
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Kader H3 grammatica herhaling
January 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Grammatica hoofdstuk 4
May 2020
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
3.7 Grammatica Herh + meewerkend voorwerp Th2
February 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2