• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
‹Return to search

Week 49 aanwijzend en vragend voornaamwoord

10 minuten lezen
timer
7:00
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10 minuten lezen
timer
7:00

Slide 1 - Slide

Vandaag:

  1. Huiswerk behandelen
  2. Aanwijzend en vragend voornaamwoord
  3. Zelf aan de slag!

Slide 2 - Slide




LESDOEL:
Je weet wat een aanwijzend en vragend voornaamwoord is en hoe je deze in een zin vindt.


LESDOEL:
Je weet wat een aanwijzend en vragend voornaamwoord is en hoe je deze in een zin vindt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Grammatica
Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord


- Wijst een mens, dier of ding aan

- Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde

- Kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar ook alleen

Slide 6 - Slide

Voorbeeld:


Ik hou niet van die grapjes

Weet jij wie zo'n prachtige foto aan de muur heeft hangen?

Zulke opmerkingen ben ik niet van je gewend

Slide 7 - Slide


Slide 8 - Open question


Slide 9 - Open question


Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Vragend voornaamwoord


- Staat meestal aan het begin van een vraag

- Wie, wat, welke, wat voor (een)


- Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerdergenoemd woord

- Waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden

Slide 12 - Slide

Voorbeelden:


Wie van jullie wil even boodschappen doen?

Wat heb jij gisteren gedaan?

Naar welke film heb je gisteren gekeken?

Slide 13 - Slide

Wat is geen vragend voornaamwoord?
A
wie
B
welke
C
waarom
D
wat

Slide 14 - Quiz

En nu alles door elkaar...
Bepaald lidwoord, onbepaald lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord

Slide 15 - Slide

Dat is dat meisje met wie ik ga trouwen
wie =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Andere woordsoort

Slide 16 - Quiz

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
sluiten =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Quiz

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
vestiging =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 18 - Quiz

Mijn familie heeft een vakantiehuisje in Madrid
een =
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quiz

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
inbraken =

A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 20 - Quiz

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
Nederlandse =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 21 - Quiz

Daar loopt een klein meisje
een=
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quiz

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
gaat =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 23 - Quiz

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
dat =

A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 24 - Quiz

Mijn familie heeft een vakantiehuisje in Madrid
familie =
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
vind =

A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 26 - Quiz

Nu zelf aan de slag!
Leer: theorie op bladzijde 120. Vragen? Vraag!
Maak: opdracht 1, 2 en 4




ZN
BLW
OLW
BN
ZWW
HWW
LV
Aanw. vnw
Vr. vnw
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bepaald lidwoord
  • Onbepaald lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Hulp werkwoord
  • Lijdend voorwerp
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord

Slide 27 - Slide

More lessons like this

Les Nederlands grammatica woordsoorten H4

March 2021 - Lesson with 25 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Les Nederlands grammatica woordsoorten H4

January 2021 - Lesson with 25 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

HA1: aanwijzend en vragend voornaamwoord

June 2024 - Lesson with 24 slides
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

periode 2 - grammatica - havo 2 (taalkundig) BTH2A

4 days ago - Lesson with 17 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Bespreken opdracht 2 en 4 blz 123

December 2021 - Lesson with 12 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Talent H4.7 Grammatica (nog niet af)

February 2022 - Lesson with 30 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

3TB Woordsoorten herhaling + oefentoets

January 2025 - Lesson with 26 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

H2 Grammatica WS

March 2025 - Lesson with 28 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings