G1 - tw3 (leesvaardigheid + woordenschat)

Leesvaardigheid
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

2. Wat zijn over het algemeen de voorkeursplaatsen van de hoofdgedachte in een goed geschreven tekst? (1p)

De voorkeursplaatsen van de hoofdgedachte in een goed geschreven tekst zijn:……

Slide 2 - Open question

3. Geef aan waar de inleiding, de kern en het slot van de tekst beginnen. (1p)    

De inleiding begint bij alinea:….…

De kern begint bij alinea:………

Het slot begint bij alinea:..……

1
2
3
4
5
6

Slide 3 - Drag question

Lees de tekst ‘Jongeren werken liever op kantoor’.

Slide 4 - Slide

Lees de tekst ‘Jongeren werken liever op kantoor’.

Slide 5 - Slide

Lees de tekst ‘Jongeren werken liever op kantoor’.

Slide 6 - Slide

4. Noteer de hoofdgedachte van de tekst in eigen woorden. (1p)

Slide 7 - Open question

5. Op welke voorkeursplaats heb je deze hoofdgedachte gevonden? (1p)

Ik heb deze hoofdgedachte gevonden in....

Slide 8 - Open question

6. Geef voor alinea 2 aan wat de kernzin ervan is/zijn door de eerste en laatste drie woorden van de kernzin op te schrijven. (2p)


Slide 9 - Open question

7. Geef voor alinea 3 aan wat de kernzin ervan is/zijn door de eerste en laatste drie woorden van de kernzin op te schrijven. (2p)

Slide 10 - Open question

8. Geef voor alinea 2 aan wat de kernzin ervan is/zijn door de eerste en laatste drie woorden van de kernzin op te schrijven. (2p)

Slide 11 - Open question

9. Geef voor alinea 2 aan wat de kernzin ervan is/zijn door de eerste en laatste drie woorden van de kernzin op te schrijven. (2p)

Slide 12 - Open question

10. Op welke vraag geeft het slot van deze tekst antwoord? (1p)

Het slot van deze tekst geeft antwoord op de volgende vraag:....

Slide 13 - Open question

Woordenschat

Slide 14 - Slide

11. Kies de juiste betekenis bij het woord. Vul de goede letter in.  (2p)    
1. redeneren - ......
2. raadplegen - ......
3. toedichten - ......
4. projecteren - ........

A) advies of informatie zoeken bij
B) zonder goede reden een eigenschap of daad aan iets of iemand verbinden
C) eigenschappen of gevoelens van je zelf toeschrijven aan iemand anders
D) betogen, een gedachtegang hebben

Slide 15 - Drag question

12. Welk woord past? (2p)

A) Hij wilde ..... voor een betere toekomst.

A
pleiten
B
inzetten op
C
toedichten

Slide 16 - Quiz

13. Welk woord past? (2p)

B) Zijn ..... staat lijnrecht op die van ons.

A
autonomie
B
levensvisie
C
competentie

Slide 17 - Quiz

14. Welk woord past? (2p)

C) De oorzaak van de lekkage was niet te ......

A
redeneren
B
herleiden
C
raadplegen

Slide 18 - Quiz

15. Welk woord past? (2p)

D) De ..... werd meteen afgevoerd.

A
overheid
B
introspectie
C
gedetineerde

Slide 19 - Quiz

16a. Maak een zin met het onderstaande woord. Zorg dat uit de zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent. (4p)

A) raadplegen:…….……………………...........................................................................

Slide 20 - Open question

16b. Maak een zin met het onderstaande woord. Zorg dat uit de zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent. (4p)
B) achten:…..………………..........................................................................................

Slide 21 - Open question

16c. Maak een zin met het onderstaande woord. Zorg dat uit de zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent. (4p)

C) hormoon:…..…………………..................................................................................

Slide 22 - Open question

16d. Maak een zin met het onderstaande woord. Zorg dat uit de zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent. (4p)
D) invoelend vermogen:.…………..................................................................................

Slide 23 - Open question

Einde

Dit is het einde van deze toets
Einde!!!

Slide 24 - Slide