Thema 4 - les 1 - woordenschat geld

Wat staat er op de deur en de winkelruit?
1.
Waarom wachten de mensen voor de winkel?
2.
Als een winkel de prijzen verlaagt dan noem je dit:
afprijzen.
3.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat staat er op de deur en de winkelruit?
1.
Waarom wachten de mensen voor de winkel?
2.
Als een winkel de prijzen verlaagt dan noem je dit:
afprijzen.
3.

Slide 1 - Slide

lesdoel
Ik leer woorden bij het thema geld en ik
leer woorden opzoeken in het woordenboek.

Slide 2 - Slide

de aanbieding
Een product dat korte tijd goedkoper is dan anders.
Als iets in de aanbieding is, dan is het vaak veel goedkopere.

Slide 3 - Slide

afprijzen
De prijs van iets lager maken.
tegenwoordige tijd

verleden tijd
Ik prijs af
Hij prijst af
Wij prijzen af
Ik prijsde af
Hij prijsde af
Wij prijsden af
Voltooid deelwoord
Ik heb afgeprijsd

Slide 4 - Slide

het artikel
1. Een product in de winkel
2. Een tekst in een krant of op een website.
Als een product is afgepijsd gaat het over een artikel in de winkel.

Slide 5 - Slide

besteden
Geld uitgeven
tegenwoordige tijd

verleden tijd
Ik besteed
Hij besteedt
Wij besteden
Ik besteedde
Hij besteedde
Wij besteedden
Voltooid deelwoord
Ik heb besteed
Hoeveel geld besteed jij elke maand aan snoep?
Iederen kan nu minder geld besteden, omdat alles duurder is geworden.

Slide 6 - Slide

de boodschap
Wat je in de winkel gekocht hebt of gaat kopen.
Als ik boodschappen ga doen koop ik altijd veel groenten en fruit.

Slide 7 - Slide

de kwaliteit
Hoe goed of slecht iets is.
De kwaliteit van deze appels is niet zo goed.

Slide 8 - Slide

de opsomming
Een rij dingen of namen.
Als ik boodschappen ga doen maak ik meestal een boodschappenlijst. Dan staat alles keurig geschreven in een opsomming.

Slide 9 - Slide

de pinautomaat
Een automaat war je met een pinpas en pincode geld kunt halen.
Ik haal bijna nooit geld bij een pinautomaat, want ik kan met mijn telefoon overal betalen.

Slide 10 - Slide

de product
iets wat in een fabriek of boerderij gemaakt is en verkocht moet worden.
Eieren, kaas, vlees, groenten en fruit zijn allemaal eetbare producten. Maar een broek, een jas of jurk zijn ook producten.

Slide 11 - Slide

de reclame
het aanprijzen van een product om het te verkopen.
Veel bedrijven maken reclame, omdat ze een product heel graag willen verkopen. Ik geloof het niet altijd wat ze vertellen.

Slide 12 - Slide

tijdelijk
voor een tijdje.
Als iets wordt afgeprijsd is dat vaak maar tijdelijk. Soms maar voor een paar uur.

Slide 13 - Slide

voordelig
iets wat voordelig is, lost minder geld dan normaal.
Als iets wordt afgeprijsd is dat vaak maar tijdelijk. Soms maar voor een paar uut.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Sleep naar de juiste plaats!

Slide 16 - Drag question

Welk woord hoort erbij?
De graankorrel zijn ....... gemalen.
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 17 - Quiz

Welk woord hoort erbij?
Dat is wel .... wat hij zegt.
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 18 - Quiz

Welk woord hoort erbij?
Hij heeft een prijs gewonnen met zijn .......
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 19 - Quiz

Welk woord hoort erbij?
Het is mijn ..... dat ik altijd verlies met spelletjes.
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 20 - Quiz

Welk woord hoort erbij?
Het meisje speelt met haar ......
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 21 - Quiz

Welk woord hoort erbij?
Ik hou meer van .... dan van klassieke muziek.
A
grof
B
lot
C
pop

Slide 22 - Quiz

aan het werk
Maak de opgave op het werkblad.

Gebruik een woordenboek voor sommige vragen.

Slide 23 - Slide