Woordsoorten H4 ww les 2

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek (voor de boekdoos!)
* klassikale vragen ww
* keuzemoment; zelfstandig of gezamenlijk oefenen met hww, kww en zww
timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek (voor de boekdoos!)
* klassikale vragen ww
* keuzemoment; zelfstandig of gezamenlijk oefenen met hww, kww en zww
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:

Ik kan / weet:
  • de verschillende soorten werkwoorden in een zin herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Welke uitspraak over werkwoorden is waar?
  1. Elke zin bevat een hulpwerkwoord.
  2. Hulpwerkwoorden kunnen zowel in een werkwoordelijk gezegde als in een naamwoordelijk gezegde voorkomen.
  3. In een naamwoordelijk gezegde is de persoonsvorm altijd het koppelwerkwoord.
  4. In een zin kan én een koppelwerkwoord én een zelfstandig werkwoord voorkomen.

Slide 3 - Slide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Met wat voor speelgoed zouden kinderen in de middeleeuwen gespeeld hebben?

Welk woordsoort is 'zouden'?
  1. hww
  2. kww
  3. zww

Slide 4 - Slide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is zo’n toets Engels toch altijd lastig!

Welk woordsoort is 'is'?
  1. hww
  2. kww
  3. zww

Slide 5 - Slide

Keuzemoment
1. Je gaat in stilte jouw antwoorden van de vorige lesopdrachten nakijken. (De antwoorden liggen vooraan) Ben je klaar? Dan maak je de nieuwe lesopdrachten en/of opdracht 3 en 4 van het lesboek.

* Heb je deze niet bij je, dan maak je opdracht 3 en 4 van je lesboek en/of de nieuwe lesopdrachten (H4 woordsoorten).

2. Je doet mee met het bespreken van de lesopdrachten van de vorige les.

Vragen? Kijk eerst bij de theorie.
Nog steeds vragen? Wacht tot de algemene uitleg is afgerond.

Slide 6 - Slide

Zelfstandig werkwoord
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 7 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord
  • Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 9 - Slide

De koppelwerkwoorden zijn: ZWoBBeLS

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 10 - Slide

zww
zelfstandig
werkwoord
hww
hulp-
werkwoord
kww
koppel-
werkwoord
zijn worden blijven
Dit werkwoord komt alleen in het naamwoordlijk gezegde  voor
Dit werkwoord zet de zin in een bepaade tijd
Het belangrijkste werkwoord van de zin
meestal het laatste werkwoord in de zin of vorm
Je kunt dit werkwoord niet in de zin weglaten

Slide 11 - Drag question

Als er twee werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm altijd een .... werkwoord

Slide 12 - Open question

Schrijf een zin met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord en zet erbij welk werkwoord wat is.

Slide 13 - Open question

Wat is een hulpwerkwoord?
A
Een hulpwerkwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
B
Een hulpwerkwoord staat achteraan in een zin.
C
Een hulpwerkwoord bestaat niet.
D
Een hulpwerkwoord 'helpt' het zelfstandige werkwoord in een zin.

Slide 14 - Quiz

De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, gaan, worden, kunnen, blijken, lijken
B
zijn, worden, willen, kunnen, gaan, schijnen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, blijven, gaan, willen, blijken, lijken

Slide 15 - Quiz

Er kunnen meerdere koppelwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden in de zin:

Ik zou dat anders gedaan hebben.
A
zou gedaan
B
zou hebben
C
zou hebben gedaan
D
hebben gedaan

Slide 17 - Quiz

Bij de vorige lesopdracht had ik ... fouten.
A
0 - 8
B
9 - 16
C
17 - 24
D
> 24

Slide 18 - Quiz

Ik kan de verschillende soorten werkwoorden herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 19 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll