trennbare Verben

1 / 18
next
Slide 1: Slide
Duits

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Erklärung
In het Nederlands en in het Duits gelden dezelfde regels voor de scheidbaarheid en ondscheidbaarheid van samengestelde werkwoorden. Daarbij is de klemtoon beslissend. 

Slide 2 - Slide

trennbar

  • Het eerste deel van de samenstelling heeft een klemtoon.
  • anklagen- er klagt an - er klagte an- er hat angeklagt 
  • aanklagen - hij klaagt aan- hij klaagde aan - hij heeft aangeklaagd



nicht trennbar

  • Het eerste deel van de samenstelling heeft geen klemtoon.
  • überzeugen - er überzeugt - er überzeugte - er hat überzeugt 
  • overtuigen - hij overtuigt - hij overtuigde - hij heeft overtuigd 



Slide 3 - Slide

" zu"
Een verbinding van een scheidbaar werkwoord met zu wordt in het Duits alstij als een woord geschreven en niet met drie woorden, zoals in het Nederlands. 
anzuklagen, mitzunehmen --> aan te klagen , mee te nemen 

Slide 4 - Slide

Nederlands onscheidbaar - Duits scheidbaar 
Bij de volgende werkwoorden ligt de klemtoon in het Duits op het eerste deel van de samenstelling en in het Nederlands op het tweede deel. De Duitse werkwoorden zijn dus wel scheidbaar, de Nederlandse niet. 

Slide 5 - Slide

trennbar (Deutsch) 

  • anbeten - er betet an - er betete an - er hat angebetet 
  • vorbeugen +3 - er beugt vor - er beugte vor - er hat vorgebeugt 
  • vorhersagen - er sagt vorher - er sagte vorher - er hat vorhergesagt 
  • vorhersehen - er sieht vorher - er sah vorher - er hat vorhergesehen 
nicht trennbar (Niederländisch) 

  • aanbidden 
  • voorkomen 
  • voorspellen 
  • voorzie

Slide 6 - Slide

Nederlands scheidbaar - Duits onscheidbaar 
Bij de volgende werkwoorden ligt de klemtoon in het Duits op het tweede deel van de samenstelling en in het Nederlands op het eerste deel. De Duitse woorden zijn dus niet scheidbaar, de Nederlandse wel. 

Slide 7 - Slide

trennbar (Niederländisch) 
  • nalaten 
  • overbrengen
  • overgeven aan / overdragen aan 
  • overlaten aan 
  • overnemen 
  • oversteken 
  • overslaan
  • toezenden
  • overdragen aan 
  • overmaken
  • nalaten
  • tegenspreken 
untrennbar (Deutsch) 
  • hinterlassen - er hinterlässt - 
  • überbringen - er überbringt -
  • übergeben - er übergibt - 
  • überlassen - er überlässt - 
  • übernehmen - er übernimmt -
  • überqueren - er überquert 
  • überschlagen - er überschlägt - 
  • übersenden -  er übersendet -
  • übertragen - er überträgt - 
  • überweisen - er überweist - 
  • unterlassen - er unterlässt - 
  • widersprechen - er widerspricht - 





Slide 8 - Slide

Anna / aufwachen / um 7.30 Uhr

Slide 9 - Open question

sie / bleiben / im Bett / bis 8

Slide 10 - Open question

sie / aufstehen / um acht

Slide 11 - Open question

sie / haben / Frühstück / um 8.30 Uhr

Slide 12 - Open question

sie / dann / anrufen / ihren Freund Stefan

Slide 13 - Open question

Stefan / vorbeikommen / um 9.45 Uhr

Slide 14 - Open question

Anna und Stefan / einkaufen / zusammen / im Supermarkt

Slide 15 - Open question

sie / spazieren gehen / danach

Slide 16 - Open question

ein Fahhrad
die gebügelte Bettwäsche
um Mitternacht
mein Enkelkind
der Erzählung meiner Mutter
frische Lebensmittel
die Tasche
um sieben Uhr
an der Kasse im Supermarkt
die Wohnung
ins Kino
das Abendessen
die Wäsche
das Radio
aufräumen 
sich anstellen 
abstellen 
einkaufen 
einschlafen
aufhängen 
vorbereiten
abholen
aufstehen
zuhören
mitgehen
ausschalten
ausräumen
zusammenlegen

Slide 17 - Drag question

Aufgabe
Schreibe jetzt mindestens 10 Sätze mit den Verben und Satzteile aus der vorige Aufgabe.

Slide 18 - Slide