Grammatica zinsdelen + formuleren H3 (onjuist) Verwijzen

H3 grammatica zinsdelen
H3 Formuleren
(fouten met) Verwijzen 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3 grammatica zinsdelen
H3 Formuleren
(fouten met) Verwijzen 

Slide 1 - Slide

Toetsstof PWW maart
Hoofdstukken Grammatica zinsdelen en formuleren
H1: zinnen correct begrenzen (ook grammaticaboekje)
H2: Samentrekking controleren
H3: Fouten met verwijswoorden
H5: Bedrijvende en lijdende vorm
H6: Incongruentie

Slide 2 - Slide

Planning
Fictieopdracht inleveren (1/3!)
TW maart Formuleren/Grammatica zinsdelen H 1, 2, 3, 5 + 6

Slide 3 - Slide

Wat is fout in deze zin?
Zodra de brandweer arriveerde, begonnen ze te blussen.

Slide 4 - Open question

Wat is fout in deze zin?
Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.

Slide 5 - Open question

Leerdoel
Je kunt in teksten de juiste verwijswoorden gebruiken

Slide 6 - Slide

Correct verwijzen
Je verwijst naar een of meerdere woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent (vaak de kern van een zinsdeel).
Je houdt bij verwijzen rekening met het geslacht en het getal van dit antecedent.

Slide 7 - Slide

Verwijzen

Slide 8 - Slide

Onzijdig (het-woorden)
- het-woorden 
- namen van landen, provincies, steden en clubs
- verkleinwoorden
Vrouwelijk (de-woorden)
- vrouwelijke personen en dieren (juf, wolvin)
- de-woorden eindigend op: -heid -nis -ing
-schap -ie - ij -iek -theek -teit -tuur -st -de -te

Mannelijk (de-woorden)
- mannelijke personen of dieren
- woorden waarvan je niet kunt vaststellen of het vrouwelijk is mag je als mannelijk zien

Slide 9 - Slide

Even oefenen: Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze

Slide 10 - Quiz

Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei

Slide 11 - Quiz

De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze

Slide 12 - Quiz

Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 13 - Quiz

Altijd lastig: hen of hun?
Antecedent van hun of hen: personen in het meervoud

Verschillende functie in de zin:
| Ik | roep | hen.| = lijdend voorwerp
   o  pv/wg     lv

| Ik | geef | hun | een cadeau.| = meewerkend voorwerp
  o   pv/wg   mv              lv                    (MAAR: aan hen / voor hen)
Ook: hun = bezittelijk voornaamwoord (Dat is hun docent.)

Slide 14 - Slide

Even oefenen:
Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quiz

Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quiz

..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 17 - Quiz

Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quiz

Verwijzen met wat
- verwijzen naar een overtreffende trap (zonder zn!):
Het leukste wat er is, is fysiek lesgeven.
Maar: Het leukste boek dat ik gelezen heb, is Eus.
- verwijzen naar dat, datgene of een onbepaald voornaamwoord (iets, alles, niets, het enige)
Er is niets wat ik nu nog leuk vind.
- verwijzen naar een hele zin. 
Er was weer trage wifi, wat heel vervelend was.

Slide 19 - Slide

We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit

Slide 20 - Quiz

Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit

Slide 21 - Quiz

Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die

Slide 22 - Quiz

Het is lekker hoog gezongen, ...... ik prachtig vind.
A
dat
B
wat

Slide 23 - Quiz

Verschil zaken/personen
Om naar mensen te verwijzen, gebruik je:
aan wie, met wie, voor wie etc. (los dus!)
De jongen met wie ik naar school fiets, is aardig.

Om naar zaken/dingen te verwijzen, gebruik je:
waaraan, waarvoor, waarmee etc. (aan elkaar)
De fiets waarop ik naar school fiets, is gammel.

Slide 24 - Slide

Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 25 - Quiz

Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 26 - Quiz

Fouten met verwijzen
1) Je weet niet of je naar een de- of het-woord (dit, dat, het, zijn) verwijst:
*Hij kreeg een mooi diploma, die hij aan de muur hing.
het is het diploma, dus:
Hij kreeg een mooi diploma, dat hij aan de muur hing.
Het schoonmaakmiddel dankt zijn geur aan de citroen.
Ons schoonmaakmiddel is op, wil jij het even gaan kopen?

Slide 27 - Slide

Fouten met verwijzen
2) Je weet niet of het de-woord waarnaar je verwijst mannelijk (hij, zijn) of vrouwelijk (zij, haar) is:

* De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje.
familie is vrouwelijk, dus ... dankt haar status ...

Vrouwelijk zijn woorden op: -heid, -nis, -ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, -theek, -teit, -tuur

Slide 28 - Slide

achtervoegsels van vrouwelijke de-woorden

Slide 29 - Slide

Fouten met verwijzen
3) Je kent niet alle regels voor verwijzen:
- hen (lijdend vw en na voorzetsel)- hun (meewerkend vw + bezittelijk vnw)
- namen van landen, provincies, steden, clubs en verkleinwoorden zijn het-woorden -> (verwijzen met het en zijn)
- naar dingen en dieren verwijzen met waar+voorzetsel
- naar personen verwijzen met voorzetsel + wie
- overtreffende trap? verwijzen met wat! Het mooiste wat...
- staat er een zn achter overtreffende trap? Verwijzen met dat! 
Het mooiste schilderij dat ik ken, is de Nachtwacht.

Slide 30 - Slide

Het leukste ... ik vandaag geleerd heb, is juist verwijzen in een zin :) !
A
Dat
B
Wat

Slide 31 - Quiz

Exit ticket
Geef aan wat je:
1) nu helemaal snapt
2) nog eens uitgelegd wilt krijgen

Slide 32 - Open question

Aan de slag
Maken (digitaal of in boek):
H3 grammatica zinsdelen (verwijzen) opdracht 1 t/m 3 blz. 97) en
opdracht 7 (alleen digitaal mogelijk)
+ H3 Formuleren 
(fouten met verwijzen) 
opdracht 1 t/m 3 blz. 101 en 
opdracht 8 (alleen digitaal mogelijk)

Slide 33 - Slide