Herhalingsles eco p2 deel 1

Herhalingsles eco p2 deel 1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles eco p2 deel 1

Slide 1 - Slide

Je bent werkloos wanneer:
  • Je tussen de 15 jaar en de pensioenleeftijd zit.
  • Je geen werk hebt.
  • & je actief opzoek bent naar werk.
  • Als je aan 1 van deze criteria niet voldoet ben je niet meer werkloos.

Slide 2 - Slide

Werkloosheid ontstaat doordat:
  • Er meer mensen werk zoeken dan dat er aan banen zijn.
  • Niet iedereen het werk kan doen, waar mensen voor worden gezocht. 
  • (Dus in Nederland hebben we bijvoorbeeld genoeg mensen die in een winkel kunnen werken, maar mensen die tandarts kunnen zijn hebben we te weinig) 

Slide 3 - Slide

Nadelen van werkloosheid: 
  • Je hebt minder geld en kunt daardoor niet meer zoveel dingen doen die je graag wilt doen. 
  • Je verliest veel sociale contacten.
  • (alle vrienden enz. zijn aan het werk dus die hebben geen tijd voor je)
  • Sommige mensen worden depressief, omdat ze het gevoel hebben dat ze nutteloos zijn (bij langdurige werkloosheid gebeurt dit) 

Slide 4 - Slide

Je vraagt een uitkering aan bij
  • Het UWV. 
  • Dit is een overheidsinstelling met de volgende taken:
  • Zij beoordelen of mensen een uitkering mogen hebben.
  • Ze helpen werklozen met het zoeken naar een nieuwe baan.
  • Als je werkloos bent en je staat ingeschreven bij het UWV ben je geregistreerd werkloos.
  • Als je werkloos bent, maar je staat niet ingeschreven bij het UWV dan ben je ongeregistreerd werkloos.


Slide 5 - Slide

Om wat tegen de werkloosheid te kunnen doen in Nederland, verdeeld de overheid werkloosheid in 5 categorieën. 
  • Je hebt:
  • Conjuncturele werkloosheid
  • Structurele werkloosheid
  • Frictiewerkloosheid
  • Seizoenswerkloosheid
  • Regionale werkloosheid. 

Slide 6 - Slide

De overheid in Nederland
  • De overheid in Nederland probeert het inkomsten verschil van Nederland te verkleinen.
  • Waarom doen ze dat?
  • Omdat dan het verschil tussen arm en rijk te groot gaat worden in Nederland. Je krijgt dan een situatie waarbij een grote groep Nederlanders niet genoeg geld heeft om een dak boven hun hoofd te hebben en comfortabel te leven.
  • De rijken worden alleen maar rijker en weten niet wat ze met het geld aan moeten. 
  • Om dit scenario te voorkomen belast de overheid ons inkomen via het draagkrachtbeginsel
  • Dit is een beginsel waarbij de overheid de mensen steeds meer belasting in procenten  laat betalen naarmate ze steeds meer verdienen.
  • progressief tarief: is een tarief waarbij de hoge inkomens in procenten meer belasting betaalt dan de lage inkomens 


Slide 7 - Slide

  • Wanneer de overheid het draagkrachtbeginsel toepast heb je in een land nivellering
  • Het verschil tussen arm en rijk wordt dan kleiner 

Slide 8 - Slide

Nivellering wordt gecreëerd in Nederland:
  • Door belasting voor de rijke hoger te maken dan voor de arme inwoners
  • De arme inwoners geld te geven in de vorm van uitkeringen of subsidies, terwijl de rijke niks krijgen.  
  • Wanneer de overheid mensen die arm zijn geld geeft gebruiken ze het solidariteitsbeginsel. 

Slide 9 - Slide

  • De subsidie voor elektrische auto's zorgde voor denivellering
  • Het verschil tussen arm en rijk werd juist groter, want arme mensen kunnen helemaal geen Tesla kopen.

Slide 10 - Slide

Denivellering wordt veroorzaakt door:
  • Subsidies die naar de rijken gaan
  • Of door:
  • Een degressief belasting tarief. Dit is een belastingtarief waarbij de mensen met een laag inkomen in procenten meer belasting betalen dan de mensen met een hoog inkomen.
  • Proportioneel belastingtarief: Iedereen betaalt even veel belasting in procenten .

Slide 11 - Slide

Profijtbeginsel
  • De overheid laat je belasting betalen voor collectieve goederen die je gebruikt
  • Een voorbeeld is motorrijtuigenbelasting 

Slide 12 - Slide

Inflatie
  • Geld wordt minder waard.
  • Je kunt dus minder spullen kopen met hetzelfde geld.

Slide 13 - Slide

Deflatie
  • Geld word meer waard
  • Dit betekent dat je meer spullen kunt kopen met hetzelfde geld

Slide 14 - Slide

Waarom inflatie
  • Omdat de overheid echt geen deflatie wil hebben.
  • Bij deflatie raakt de economie op slot.
  • Bij te hoge inflatie blaast de economie zichzelf op.

Slide 15 - Slide

Door inflatie verandert de koopkracht
  • De koopkracht geeft aan hoeveel spullen en diensten je kunt kopen.
  • Als de lonen stijgen stijgt je koopkracht.
  • Als er inflatie is daalt je koopkracht.
  • Je rekent uit met hoeveel procent de koopkracht daalt of stijgt door de volgende formule:
  • stijging loon in procenten - inflatie in procenten

Slide 16 - Slide

Uitwerking voorbeeldvraag 2
Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per jaar. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald?
  • Formule: (nieuw - oud) : oud x 100 & 
  • Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
  • €2.275,00 - €2.050,00= €225,00 
  • €225,00 : €2050,00 x 100= 11%
  • 11-1,4= 9,6%

Slide 17 - Slide

Indexcijfer
  • Om goed uit te kunnen rekenen met hoeveel procent de koopkracht is gestegen gebruikt de overheid indexcijfers.
  • Een indexcijfer geeft aan met hoeveel procent een cijfer is gedaald of gestegen in verhouding met een afgesproken jaar (dit heet basisjaar)
  • Als een indexcijfer 110 is dan betekent dit dat het getal met 10% is gestegen in verhouding met het basisjaar.
  • Als het indexcijfer 90 is dan betekent dat het getal met 10% is gedaald in verhouding van het basisjaar.
  • Het indexcijfer van het basisjaar is 100 want we vergelijken alle getallen met dit dit indexcijfer. 

Slide 18 - Slide

Formule indexcijfer
  • Nieuw getal : getal basisjaar x 100 

Slide 19 - Slide

Uitwerking voorbeeldvraag 3
  • In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2.450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen) 
  • Formule= Nieuw getal : getal basisjaar x 100 
  • €2.450,00 : €2.300,00 x 100= 107

Slide 20 - Slide

Je kunt geld beleggen door
  • Geld op een spaardeposito te zetten 
  • Geld in aandelen te stoppen
  • Vastgoed te kopen (lekker huisjes melken)

Slide 21 - Slide

Vroeger zetten mensen die bang waren voor risico's hun geld op een Spaardeposito 
  • Dit is een spaarrekening, waarbij je jouw geld voor een bepaalt aantal jaren vast zet.
  • Dit betekent dat je een aantal jaren niet bij het spaargeld kunt en dat de bank je geld kan gebruiken om uit te lenen. Maar de bank mag de rente die je op het spaargeld krijgt ook niet veranderen.
  • Vroeger kon je wel 5% rente ontvangen over geld op een spaardeposito. 
  • Je liep bijna geen risico om je geld kwijt te raken en je kreeg vast rendement het afgesproken percentage rente.
  • Een IDEALE MANIER VAN beleggen. Deze manier zou je sinds kort weer kunnen overwegen. Heel lang lag de rente rond de 0% procent. Nu is de rente 2,5%. 
  • Het rendement is nog wel veel lager dan de inflatie dus echt slim beleggen is dit niet. 

Slide 22 - Slide

Geld beleggen in aandelen
  • Wanneer je geld in aandelen stopt betekent het eigenlijk dat je een klein stukje van een bedrijf koopt. 
  • Koop je 5 aandelen van Shell dan ben je mede-eigenaar van Shell, maar er zijn super veel (honderdduizenden) aandelen van Shell dus je hebt  niks over het bedrijf te zeggen.
  • Maar wanneer Shell winst maakt kan het bedrijf ervoor kiezen om de winst aan de eigenaren te geven.
  • Als je dan mede eigenaar bent krijg je een klein stukje van de winst die Shell aan de eigenaren uitkeert. Dit noemen we dividend. (hier betaal je wel belasting over :'(   

Slide 23 - Slide

Huizen opkopen
Mag je veel geld over hebben dan kunnen je huizen opkopen
  • Voordelen zijn:
  • Huizen zijn waardevast (ze worden niet snel minder waard) en de kans dat je geld verliest is klein.
  • Je kunt er vrij veel geld mee verdienen
  • Nadelen zijn:
  • Je moet veel geld hebben
  • Huizen zijn wel waardevast, maar hebben onderhoud nodig (en dit kost geld)
  • Je hebt er werk van
  • Je hebt wel een goeie huurder nodig. Als je een slechte huurder hebt dan kan hij je mooie huisje verpesten & en als je pech hebt kun je niks beginnen
  • De overheid belast sinds kort het verhuren van huizen een stuk zwaarder, omdat de overheid eigenlijk niet wil dat je huizen als belegging gebruikt. 

Slide 24 - Slide

Blooket 
(P2 deel 1 klas 3b )

Slide 25 - Slide