In Zicht thema 5 Scheidbare werkwoorden

Scheidbare werkwoorden
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Scheidbare werkwoorden

Slide 1 - Slide


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

lachen en uitlachen
Wij lachen veel
Wij lachen de hond uit

Slide 4 - Slide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord bestaat uit 2 woorden:
een werkwoord en een ander woord (meestal  voorzetsel)

      overmaken   =  over   maken 
     uitstappen    =  uit   +  stappen
     ophalen         =  op  +  halen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Noem 3 scheidbare
werkwoorden

Slide 7 - Mind map

Plaats in de zin (1)
 Subject   werkwoord   rest

Ik              eet       een broodje.        
De trein  rijdt     naar Deventer      
Wij            lopen   naar school

Slide 8 - Slide

Plaats in de zin (2)
 Het basiswerkwoord staat bij het subject.
Het prefix (voorzetsel) staat aan het eind van de zin:

Ik              maak         het geld         over.
De trein  komt        om 10:00 uur   aan.
Wij            halen   je vanavond bij het station  op

Slide 9 - Slide

Ik ....... alle belangrijke dingen ......
(opschrijven)

Slide 10 - Open question

In het weekend ....... wij nooit lang ......
(uitslapen)

Slide 11 - Open question

Hoe laat ....... sta jij 's morgens ...... ?
(opstaan)

Slide 12 - Open question

Plaats in de zin (3) Imperatief
Het basiswerkwoord staat vooraan.
Het prefix staat aan het eind van de zin:

 Maak het geld op tijd over.
 Doe   de deur even open.
 Haal  me vanavond bij het station  op

Slide 13 - Slide

....... daar bij de kassa ......
(afrekenen)

Slide 14 - Open question

....... eerst even goed ......
(nadenken)

Slide 15 - Open question

....... alle belangrijke dingen ......
(opschrijven)

Slide 16 - Open question

                                 Tot slot : Zelf zinnen maken
 1. uitstappen
 2. uitnodigen
 3. langskomen
 4. ophalen
 5. uitslapen
 6. uitnodigen
 7. opstaan
 8. dichtdoen
 9. meenemen
 10. inschrijven

Slide 17 - Slide