1F2 - 11 mei 2023 5e uur - Scheidbare werkwoorden les 2

Scheidbare werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Scheidbare werkwoorden

Slide 1 - Slide


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen.

Slide 2 - Slide

lachen en uitlachen
Wij lachen veel
Wij lachen de hond uit

Slide 3 - Slide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord bestaat uit 2 woorden:
een werkwoord en een ander woord (meestal  voorzetsel)

      overmaken   =  over   maken 
     uitstappen    =  uit   +  stappen
     ophalen         =  op  +  halen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Noem 3 scheidbare
werkwoorden

Slide 6 - Mind map

Plaats in de zin (1)
 Subject   werkwoord   rest

Ik              eet       een broodje.        
De trein  rijdt     naar Deventer      
Wij            lopen   naar school

Slide 7 - Slide

Plaats in de zin (2)
 Het basiswerkwoord staat bij het subject.
Het prefix (voorzetsel) staat aan het eind van de zin:

Ik              maak         het geld         over.
De trein  komt        om 10:00 uur   aan.
Wij            halen   je vanavond bij het station  op

Slide 8 - Slide

We werken in tweetallen

Slide 9 - Slide

Klopt deze zin, of niet?
Ga staan als je een fout ziet! 

Blijf zitten als de zin goed is.

Je mag overleggen met de persoon die naast je zit (tweetal).

Slide 10 - Slide

Ik schoonmaak mijn kamer

Slide 11 - Slide

Ik maak mijn kamer schoon

Slide 12 - Slide

Ik nadenk over de vraag

Slide 13 - Slide

Ik denk na over de vraag

Slide 14 - Slide

Ik denk over de vraag na

Slide 15 - Slide

Ik ....... alle belangrijke dingen ......
(opschrijven)

Slide 16 - Open question

In het weekend ....... wij nooit lang ......
(uitslapen)

Slide 17 - Open question

Hoe laat ....... sta jij 's morgens ...... ?
(opstaan)

Slide 18 - Open question

Plaats in de zin (3) Imperatief
Het basiswerkwoord staat vooraan.
Het prefix staat aan het eind van de zin:

 Maak het geld op tijd over.
 Doe   de deur even open.
 Haal  me vanavond bij het station  op

Slide 19 - Slide

....... daar bij de kassa ......
(afrekenen)

Slide 20 - Open question

....... eerst even goed ......
(nadenken)

Slide 21 - Open question

....... alle belangrijke dingen ......
(opschrijven)

Slide 22 - Open question

                                 Tot slot : Zelf zinnen maken
 
 1. uitnodigen
 2. ophalen
 3. uitslapen
 4. uitnodigen
 5. opstaan
 6. dichtdoen
 7. meenemen
 8. inschrijven

Slide 23 - Slide