vrij 28 mei 2021

Montag, der achtundzwanzigste Mai
Ziel: Ik kan

  1.  Buch " Tödlicher Schnee" lesen. Samen of alleen

Hausaufgaben: Zie werkwijzer+ leerdoelenkaart+ Wörterliste! 
1 / 46
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 16 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Montag, der achtundzwanzigste Mai
Ziel: Ik kan

  1.  Buch " Tödlicher Schnee" lesen. Samen of alleen

Hausaufgaben: Zie werkwijzer+ leerdoelenkaart+ Wörterliste! 

Slide 1 - Slide

Quiz/ uitlegvideo's / plaatjes/ van deze les

Slide 2 - Slide

uitlegvideo's/ plaatjes van vorige lessen om terug te kijken

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Welke wisselvoorzetsels zijn er?

Slide 10 - Open question

Welke vragen moet je daarna stellen?

Slide 11 - Open question

Hoe bepaal je de naamval?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

geef 6 verschillende voorbeelden van woorden, waar bij je uitlegt hoe je letters uitspreekt

Slide 15 - Open question

Op welke dingen moet ik letten bij het opzoeken van een woord in het woordenboek/ online-woordenboek?

Slide 16 - Open question

Aussprache
Kijk voor inspiratie over de uitspraak van Duits naar een andere "Lesson up- les"
Deze is te vinden onder de naam:  uitspraakvideo's

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

0

Slide 22 - Video

0

Slide 23 - Video

Uhrzeiten
15.55: 
 8.30: 
10.20 
13.00:
17.15: 
14.15: 
1.30: 

Slide 24 - Slide

Uhrzeiten
15.55: Es ist fünf vor vier / Es ist fünfzehn Uhr fünfundfünfzig
 8.30: Es ist halb neun / Es ist acht Uhr dreiβig
10.20 Es ist halb elf / Es ist zehn Uhr zwanzig
13.00: Es ist ein Uhr/ Es ist dreizehn Uhr 
17.15: Es ist Viertel nach fünf/ Es ist siebzehn Uhr fünfzehn
14.15: Es ist Viertel nach zwei/ Es ist vierzehn Uhr  fünfzehn
1.30: es ist halb zwei/ Es ist ein Uhr dreiβig

Slide 25 - Slide

jij reist in het Duits is:
A
du reisst
B
er reisst
C
er reist
D
du reist

Slide 26 - Quiz

hij werkt in het Duits is:
A
du arbeitest
B
er arbeitt
C
er arbeitet
D
ich arbeite

Slide 27 - Quiz

jij werkt in het Duits is:
A
du arbeitest
B
er arbeitt
C
er arbeitet
D
ich arbeite

Slide 28 - Quiz

zij werken in het Duits is:
A
sie arbeiten
B
Sie arbeiten
C
Sie arbeitet
D
sie erbeitet

Slide 29 - Quiz

jullie maken schoon in het Duits is:
A
ihr putzen
B
Ihr putsen
C
ihr putzt
D
ihr putst

Slide 30 - Quiz

jullie zijn top in het Duits is:
A
ihr seit super
B
Ihr seit toll
C
ihr seid blöd
D
ihr seid super

Slide 31 - Quiz

haben en sein zijn regelmatige werkwoorden
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quiz

haben en sein zijn belangrijk. Waarom?
A
ze komen vaak voor
B
ze zijn makkelijk
C
het zijn zwakke werkwoorden
D
het zijn hulpwerkwoorden

Slide 33 - Quiz

Op vijftien juli
A
am fünfzehnten Juli
B
in fünfzehnte Juli
C
am fünfzehnte Juli
D
in fünfzehnten Juli

Slide 34 - Quiz

op 1 mei
A
am eins Mai
B
in einen Mai
C
am einen Mai
D
am ersten Mai

Slide 35 - Quiz

schrijf de volgende tijden op 2 manieren: digitaal en analoog: 15.55, 8.30, 10.20, 13.00, 17.15, 14.15, 1.30

Slide 36 - Open question

welk onderwerp heb je nog vragen over?

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

0

Slide 41 - Video

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide