Naamvallen 2 wegen

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

             Naamvallen

                         Wat weet je nog ????

             Welke 2 wegen zijn er naar 1e, 3e of 4e naamval?

Weg 1: 

via de voorzetsels 

. 3e naamval

. 4e naamval 

. 3e of 4e naamval

(= Weschelpräpostionen)

Weg 2: 

geen voorzetsel(s) in de zin? 

ontleden!

onderwerp = 1ste naamval

meewerkend voorwerp = 3e naamval

lijdend voorwerp = 4e naamval. 

Der-Gruppe

Wat voor soort woorden vallen hieronder?

Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26

Ein-Gruppe

Wat voor soort woorden vallen hieronder?

Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26 

Wat voor soort woorden vallen onder de Ein-Gruppe?

1. persoonlijke voornaamwoorden
2. aanwijzende voornaamwoorden
3. bezittelijke voornaamwoorden
4. onbepaalde en bepaalde voornaamwoorden

Welke verschillen heb je in de uitgangen van woorden uit de Der-Gruppe en Ein-Gruppe ontdekt?

1. Er verandert alleen iets bij de uitgangen van de mannelijke woorden
2. Er verandert iets bij de uitgangen van de onzijdige woorden
3. Er verandert iets bij de uitgangen van alle geslachten
4. Er verandert iets bij de uitgangen van de mannelijke en onzijdige woorden.

Wat 

Wat voor soort woorden vallen hieronder?

Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26

in-Gruppe

Wat voor soort woorden vallen hieronder?

Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26 

Vandaag:

- Naamvallen herhalen.

- Toetsbespreking

Ondervraag me in het Duits

Der-Gruppe + onderwerp

Der-Gruppe + lijdend voorwerp

Der-Gruppe + Meewerkend voorwerp

Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.

Onderwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )

1e

3e

4e

Lijdend voorwerp

Onderwerp

Meewerkend voorwerp

Den Mann

die Frau

das Kind

Der Mann

die Frau

das Kind

Dem Mann

der Frau

Dem Kind

Welk geslacht hebben de woorden? Sleep ze naar het juiste geslacht.

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

Buch

Freundin

Baby

Eltern

Kinder

Haus

Vater 

Blume

Freund

Handy

Mutter

Mann

Kleider

Zeitung

Welke voorzetsels krijgen de 3e naamval (Dativ)?

Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval (Akkusativ)?

Und jetzt:

üben, üben, üben....

1. Er hat d___ Mutter ein Computer gegeben.

2. D_____ Mann (m) hat seinem Freund eine Karte geschickt.

3. D_____ Buch (o) habe ich heute gekauft

4. Ohne mein____ Vater gehe ich nicht dahin!

5. Kennst du dies_____ Bruder (m)?

6. Stephan hat d_____ Junge (m) und d____ Mädchen (o) gesehen.

7. Fahren wir heute zu dein_____ Mutter (v) ?

Gestern hat d____ Frau (v) d_____ Mann noch ein Geschenk gegeben.

Solch___ Aufgaben (mv) finde ich schwierig

Er will mit alle__ Freunde___ (mv) eine Party geben

D___ Nachbarn (m) hat mich gesehen

Das Geschenk ist für mein..... Kind.