Overervingsmechanismen - dominant en recessief

Overervingsmechanismen - dominant en recessief
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Overervingsmechanismen - dominant en recessief

Slide 1 - Slide

Wat kan je na deze les?
  • Je kent Gregor Mendel en wat zijn belang is in de genetica.
  • Je kan de begrippen dominant en recessief toepassen.
  • Je kan een overervingsschema opstellen met behulp van chromosomen met een legende.
  • Je kan een kruisingsschema opstellen met een legende.
  • Je kan een kruisingstabel opstellen met een legende.
  • Je kan de begrippen genotype en fenotype uitleggen.

Slide 2 - Slide

Bekijk het volgende filmpje, neem je cursus erbij pagina 8. Duid kernwoorden aan en neem extra notities.

Slide 3 - Slide

3

Slide 4 - Video

00:53
Hoe heet deze wetenschapper? Geef zijn twee voornamen en zijn achternaam.

Slide 5 - Open question

02:25
Waar heeft Johan Gregor Mendel zijn onderzoek op erwtenplanten uitgevoerd?
A
Praag
B
Oostenrijk
C
Brno
D
Wenen

Slide 6 - Quiz

02:35
Hij kende nog geen DNA of genen, hoe noemde hij een "gen"?

Slide 7 - Open question

Bekijk het volgende filmpje. Neem een apart cursusblad (dit moet je afgeven op het einde van de les, schrijf er al je naam op).

Slide 8 - Slide

8

Slide 9 - Video

03:00
Wat betekent het begrip dominant?

Slide 10 - Open question

03:45
Hoe noem je dat als je twee keer hetzelfde allel hebt voor een bepaald gen?
A
homoloog
B
homozygoot
C
heteroloog
D
heterozygoot

Slide 11 - Quiz

04:35
Wat verwacht je terug te vinden in de voortplantingscellen van de raszuivere erwtenplant met paarse bloemen?
A
100% van de voortplantingscellen bevat 1 x het allel voor paars
B
50% van de voortplantingscellen bevat het allel voor paars
C
alle voortplantingscellen bevatten 2 chromosomen met elke een paars allel
D
dit kan je niet voorspellen want meiose zorgt ervoor dat je telkens een nieuwe combinatie verkrijgt

Slide 12 - Quiz

05:00
Wat gaan alle nakomelingen van de twee raszuivere erwtenplanten in hun DNA hebben?
A
het allel voor paars zal het allel voor wit stuk maken
B
heterozygoten
C
homozygoten
D
2 x het allel paars of 2 x het allel wit of 1 x het allel paars + 1 x allel wit

Slide 13 - Quiz

06:32
Wat ga je in de voortplantingscellen zien van een heterozygote erwtenplant?
A
het dominante allel
B
ofwel het allel voor een paarse bloem ofwel het allel voor een witte bloem
C
het recessieve allel
D
zowel het allel voor een paarse bloem als het allel voor een witte bloem

Slide 14 - Quiz

07:36
Wat verwacht je van de nakomelingen?
A
twee keer paars en twee keer wit
B
alle bloemen gaan paars zijn omdat dat het dominante allel is
C
25% homozygoot voor het allel voor paarse bloemen, 50% heterozygoten, 25% homozygoot voor het allel witte bloemen
D
je verkrijgt erg veel combinaties afhankelijk van wat er bij elkaar komt, maar je kan dit niet voorspellen

Slide 15 - Quiz

08:00
Wat verwacht je te zien bij deze nakomelingen?
A
ze hebben allemaal het dominante kenmerk, namelijk paarse bloemen
B
er gaan voor 25% paarse bloemen zijn, 25% witte en 50 % een mengvorm van paars en wit
C
je gaat vooral paarse bloemen zien (3/4) en wat minder witte bloemen (1/4)
D
met deze gegevens kan je niet voorspellen hoe ze eruit gaan zien, sommige paars, sommige wit, maar je weet niet hoeveel %

Slide 16 - Quiz

10:31
Maak oefening 1a.
Wat is jouw antwoord na het maken van de oefening?
A
25% heeft losse oorlellen, 75 % heeft vaste oorlellen
B
75% heeft losse oorlellen, 25% heeft vaste oorlellen
C
50% heeft losse oorlellen, 50% heeft vaste oorlellen
D
100 % heeft losse oorlellen, 0% heeft vaste oorlellen

Slide 17 - Quiz

De oplossing van de oefening vind je in het volgende filmpje. Ook hier ga je weer nieuwe manieren om zo een oefening op te lossen leren maken, zorg ervoor dat je alles noteert.

Slide 18 - Slide

3

Slide 19 - Video

00:42
Wat ga je in de voortplantingscellen zien van enerzijds de papa en anderzijds de mama?
A
100% van de spermacellen bevat het allel voor vaste oorlellen; 100% van de eicellen bevat het allel voor losse oorlellen.
B
100% van de spermacellen bevat het allel voor vaste oorlellen; 50% van de eicellen bevat het allel voor losse oorlellen en 50% van de eicellen bevat het allel voor vaste oorlellen.
C
100% van de spermacellen bevat het allel voor losse oorlellen; 100% van de eicellen bevat het allel voor vaste oorlellen.
D
50% van de spermacellen en 50% van de eicellen bevat het allel voor vaste oorlellen; 50% van de spermacellen en 50% van de eicellen bevat het allel voor losse oorlellen.

Slide 20 - Quiz

01:20
Wat kan je verwachten in verband met het gen "vorm van de oorlellen" voor de kinderen?
A
50% van de kinderen is heterozygoot, 50% is homozygoot voor vaste oorlellen.
B
50% van de kinderen is heterozygoot, 50% is homozygoot voor losse oorlellen.
C
100% van de kinderen is heterozygoot.
D
50% van de kinderen is homozygoot voor losse oorlellen, 50% is homozygoot voor vaste oorlellen.

Slide 21 - Quiz

05:12
Wat gaan de genotypes zijn van de kinderen?
A
75% is heterozygoot, 25 % is homozygoot voor het allel vaste oorlellen.
B
75% is heterozygoot, 25 % is homozygoot voor het allel losse oorlellen.
C
50% is homozygoot voor het allel losse oorlellen; 25% is heterozygoot en 25% homozygoot voor het allel vaste oorlellen.
D
25% is homozygoot voor het allel losse oorlellen, 25 % is homozygoot voor het allel vaste oorlellen, 50% is heterozygoot.

Slide 22 - Quiz

Oefeningen
Je kent nu de theorie, je kan dit allemaal nog eens nalezen op pagina 9 tot en met pagina 13.
Maak nu zelf oefening 2, 3, 4, 5 en 6 op pagina 20 en 21. Maak deze oefeningen op een apart cursusblad en schrijf je naam hierop.
Deze oefeningen + alle andere nota's ga je moeten afgeven op het einde van de les.

Slide 23 - Slide