les 2

Organen
  • Weefsel, orgaan, orgaanstelsel
  • Kenmerken en functies benoemen van orgaanstelsel voor transport, voedselverwerking, ademhaling en uitscheiding.
  • Uitleggen dat orgaanstelsels samenhangen en hoe een verstoring gevolgen kan hebben voor andere orgaanstelsels.
  • Verschillen en overeenkomsten herkennen tussen orgaanstelsel van mens en dier.

1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 41 slides, with text slides.

Items in this lesson

Organen
  • Weefsel, orgaan, orgaanstelsel
  • Kenmerken en functies benoemen van orgaanstelsel voor transport, voedselverwerking, ademhaling en uitscheiding.
  • Uitleggen dat orgaanstelsels samenhangen en hoe een verstoring gevolgen kan hebben voor andere orgaanstelsels.
  • Verschillen en overeenkomsten herkennen tussen orgaanstelsel van mens en dier.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Organen
Organen voor gaswisseling, opname en transport bij planten kunnen beschrijven.

Slide 3 - Slide

Fotosynthese
  • Uitleggen dat organismen die aan fotosynthese kunnen doen autotroof zijn.
  • Voorwaarden voor fotosynthese in planten kunnen benoemen.
  • Het belang van fotosynthese kunnen benoemen voor de voortgezette assimilatie en dissimilatie van het organisme.

Slide 4 - Slide

Orgaanstelsels
Bouw, werking en functies benoemen van organen van het:
Verteringsstelsel
Ademhalingsstelsel
Uitscheidingsorganen
Bloedvatenstelsel
Afweer
(Eigenlijk moet je deze hoofdstukken gewoon helemaal leren).

Slide 5 - Slide

Klieren
exocrien= klieren met een afvoerbuis
endocrien=klieren die hun product afgeven aan het bloed

Slide 6 - Slide

Hormonen
Worden gemaakt door endocriene klieren.
Hormonen maken communicatie mogelijk tussen cellen op grote afstand. Ze zorgen ervoor dat bepaalde reacties op gang komen of juist stoppen. 

De concentratie hormonen in je bloed noem je ook wel de hormoonspiegel.

Slide 7 - Slide

Hormonen
Hormonen zijn signaalmoleculen die kunnen binden aan hormoonreceptoren in het membraan van doelwitcellen.

Slide 8 - Slide

Hormonale regulatie
De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd
-> staat ook in de BINAS!

Slide 9 - Slide

Hypofyse
voorkwab en achterkwab.

Secretie (afgifte) wordt geregeld door hypothalamus. Dit is het deel van de hersenen wat boven de hypofyse ligt.

Slide 10 - Slide

Hypofyse
FSH & LH: beïnvoeden testes en ovaria
TSH (thyroïdstimulerendhormoon): beïnvloed de schildklier
Oxitocine: stimuleert het ontstaan van weeën, melksecretie en het ontstaan van band tussen partners/moeder en kind.
ADH (antidiuretisch hormoon): regelt de resorptie van water in de nieren, hierdoor constante osmotische waarde.
GH(Groeihormoon): regelt groei en ontwikkeling 

Slide 11 - Slide

Schildklier
TSH uit hypofyse stimuleert de afgifte van thyroxine uit de schildklier.
Bij teveel thyroxine wordt TSH geremd.
Bij te weinig thyroxine wordt TSH afgegeven.

Slide 12 - Slide

Thyroxine
Te veel:
Hogere stofwisseling, gewichtsverlies en rusteloosheid
te weinig:
Minder stofwisseling, gewichtstoename en vermoeidheid.
Kan komen door te weinig jood in voeding. Tegenwoordig komt dit niet meer veel voor, omdat jood wordt toegevoegd aan brood.

Slide 13 - Slide

Eilandjes van Langerhans
Liggen in je alvleesklier.

Zorgen samen voor productie van twee hormonen die de bloedsuikerspiegel constant houden.
Insuline en Glucagon.

Slide 14 - Slide

Bloedsuikerspiegel
De concentratie glucose in je bloed.
Deze wordt bij een gezond persoon tussen de 4 en 8 mmol/L gehouden. De normwaarde is 5 mmol/L.

Alle koolhydraten die je eet zorgen ervoor dat de concentratie glucose stijgt boven de normwaarde.

Slide 15 - Slide

Glycogeen in lever en spieren

Slide 16 - Slide

Nieren: EPO
In je nieren wordt de zuurstofconcentratie gemeten. Wanneer je nieren te weinig zuurstof krijgen produceren ze het hormoon EPO. Dit hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Hierdoor kan meer zuurstof worden vervoerd, als er weer aan de normwaarde wordt voldaan wordt de productie van EPO weer geremd. 

Slide 17 - Slide

Bijnieren
Produceren adrenaline in stressvolle situaties.
Het zorgt ervoor dat je snel kunt reageren op een situatie.
Adrenaline zorgt ervoor dat de lever/spieren glycogeen omzetten in glucose.

Slide 18 - Slide

Adrenaline
Meer suiker in je bloed.
Je gaat ook sneller ademen, hart gaat sneller kloppen.
Je bloedvaten in je spieren en hersenen verwijden zich.
Organen die niet belangrijk zijn voor snelle reacties die worden geremd, bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

Slide 19 - Slide

Bs 3: Zenuwstelsel

Slide 20 - Slide

centraal zenuwstelsel
grote hersenen
kleine hersenen
hersenstam
ruggenmerg

Slide 21 - Slide

perifeer zenuwstelsel
zenuwen
Deze verbinden het hele lichaam aan het centraal zenuwstelsel.

Slide 22 - Slide

Prikkel - Reactie

 Er is een zak patat (prikkel).
 De zintuigcellen in je ogen en neus geven signaaltjes af.  

Het signaal (impuls) is een elektrisch signaal dat door de 
 zenuwen naar de hersenen gaat (korte blauwe pijltjes in de 
 afbeelding). De hersenen verwerken de impulsen. 
 Nu weet je wat je ruikt en wat je ziet. 
 Je bent je er nu van bewust:  PATAT 
 
  De hersenen geven een signaal (impuls), via het 
  ruggenmerg en de zenuwen naar de armspieren. Er gaat 
  ook een impuls naar de speekselklieren in je mond.
  Reactie (respons): de arm beweegt : het meisje pakt ...
  Reactie (respons): het meisje  krijgt speeksel in je mond.

Slide 23 - Slide

zenuwcellen
zenuwcellen noemen we ook wel neuronen. Ze geven signaalmoleculen af (neurotransmitters).

bestaat uit cellichaam met uitlopers.

Slide 24 - Slide

zenuwcel
Geven impulsen (elektrische signalen) door.
Bestaat uit een cellichaam met uitlopers.
De uitloper die signalen oppikt en naar het cellichaam toe leidt noem je een dendriet.
De uitloper die de impuls wegleidt van het cellichaam heet een axon.


Slide 25 - Slide

zenuwcellen
Om sommige uitlopers zit een myelineschede. Deze bestaat uit cellen van Schwann. Tussen deze cellen zit een insnoering. Door deze schede kunnen de impulsen sneller door de zenuwcel lopen.

Slide 26 - Slide

Synaps
aan het einde van axonen zitten synapsen.
Dit is de plek waar een impuls van de ene cel kan worden doorgegeven aan de volgende cel.
Dit kan een zenuwcel/spiercel/endocriene/exocriene cel zijn.

Slide 27 - Slide

synaps
Als de neurotransmitters worden losgelaten in de synapsspleet binden deze aan de receptoren van de doelwitcel.
Hierdoor komt een bepaalde reactie op gang, de impuls word bijvoorbeeld doorgegeven aan de volgende zenuwcel.
De neurotransmitters gaan daarna terug naar de axon of worden afgebroken.

Slide 28 - Slide

type zenuwcellen

gevoelszenuwcellen

bewegingszenuwcellen

schakelcellen

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

zenuwen

Een zenuw is een bundel zenuwcellen bij elkaar.

De myelineschede isoleert deze zenuwcellen van elkaar.

Om de zenuw heen ligt een laag bindweefsel ter bescherming.


Slide 31 - Slide

3 type zenuwen

gevoelszenuw: alleen gevoelszenuwcellen

bewegingszenuw: alleen bewegingszenuwcellen

gemengde zenuw: beide

Slide 32 - Slide

Ruggenmerg
Ligt beschermd in het wervelkanaal.
Vanaf het ruggenmerg lopen zenuwen die een deel van romp of ledematen met het ruggenmerg verbind. 

Slide 33 - Slide

Doorsnede
De gevoelszenuwcellen komen bij elkaar aan de rugkant van het ruggenmerg. In de zenuwknopen liggen de cellichamen van de gevoelszenuwcellen.
ruggenmergzenuwknopen of spinale ganglia.

Slide 34 - Slide

Witte/grijze stof
Het ruggenmerg bestaat aan de buitenkant uit witte stof. Hierin liggen uitlopers van schakelcellen. Deze geleiden impulsen van/naar de hersenen. De witte kleur komt door de myelineschede om de uitlopers.
De grijze stof ligt in het midden van het ruggenmerg, deze staat uit cellichamen van schakelcellen (midden/rugzijde) en bewegingszenuwcellen (buikzijde).

Slide 35 - Slide

Hersenen
witte stof: uitlopers van schakelcellen
grijze stof: cellichamen van schakelcellen.

Slide 36 - Slide

Hersenen
Grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam.
Grote hersenen en kleine hersenen bestaan uit een linkerhelft en rechterhelft.
Hersenen zijn omgeven door hersenvliezen die de hersenen beschermen.

Slide 37 - Slide

Hersenstam
verlengde van het ruggenmerg.
Geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de hersenen.
Hierbij kruisen de impulsbanen elkaar.
Dus dingen die je in je linkerhelft van je lichaam hebt waargenomen worden naar je rechterhersenhelft gestuurd.
Geleidt ook impulsen van hoofd en halsgebied naar hersenen.

Slide 38 - Slide

Grote hersenen
verwerking en bewust worden van binnengekomen prikkels.
De impulsen komen binnen in een bepaald hersengebied: hersencentra.
Gevoel en bewegingscentra.
Vanuit bewegingscentra impulsen via bewegingszenuwcellen naar spieren voor bewuste bewegingen.

Slide 39 - Slide

kleine hersenen
Coördineren alle bewegingen van je lichaam.
Handhaven van je evenwicht.

Slide 40 - Slide

Zintuigen
Werking van zintuig in algemeen beschrijven.
Bouw/werking van het oog beschrijven.

Slide 41 - Slide