EHBO - Hoofdstuk 1-2

EHBO
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

EHBO

Slide 1 - Slide

Wat zijn de regels bij College de Brink? En wat zijn de regels bij Zorg en Welzijn?

Slide 2 - Open question

De regels in het kort
  • Telefoons in de telefoontas en tassen uit het zicht
  • Kauwgom uit
  • Luister naar elkaar - respectvol omgaan met elkaar

Slide 3 - Slide

Week 1
- Introductie keuzevak EHBO - wat houdt het in?
- Inzicht planning
- Theorie 'gevaren' en 'brandpreventie'

Slide 4 - Slide

Waar denk je aan bij
het woord EHBO??

Slide 5 - Mind map

Vandaag:
- Herhaling hoofdstuk 1-2-3. 
- Start hoofdstuk 4

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Wat is de eerste stap van hulp verlenen als iemand is flauwgevallen en op zijn/haar rug ligt?
A
om stilte vragen
B
bewustzijn controleren
C
op haar zij leggen
D
roepen om hulp

Slide 8 - Quiz

Opbouw EHBO - keuzedeel
                 Opdracht: (10min)
                 Bekijk je werkboek. Zie je zo al interessante onderwerpen? 

Uitleg boek online registeren
- Registreer je werkboek bij deuitgeversgroep.nl
- Werken uit boek/online
Uitleg weektaak/opdrachten - Praktijk en theorie
- Per week opdrachten die moeten worden afgemaakt. 
- Per week wordt de bijpassende theorie behandeld. 
timer
0:10

Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 1
Pak je chrome-book. We gaan oefenen met toets vragen. 

Slide 10 - Slide

Wat betekent preventie?
A
Bij brand direct actie ondernemen.
B
Eerste hulp bieden bij ongelukken.
C
De juiste maatregelen nemen om letsel te voorkomen.
D
Inzetten van alle blusmaterialen.

Slide 11 - Quiz

Wat is een vergiftiging?
A
Het binden van een brandstof aan zuurstof.
B
Het blootstellen aan een hoge temperatuur.
C
Het binnenkrijgen van een stof die het lichaam beschadigt.
D
Het samenvoegen van twee verschillende stoffen.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het symbool op de afbeelding?

A
Giftig, acute gezondheidseffecten
B
Milieugevaarlijk
C
Ontplofbaar
D
Ontvlambaar

Slide 13 - Quiz

Wat doe je het eerst bij brand?
A
Je begint met het het pand te ontruimen.
B
Je gaat op zoek naar iemand om te zeggen dat er brand is
C
Je slaat alarm door 112 te bellen.
D
Je start met het lezen van het ontruimingsplan

Slide 14 - Quiz

Wat is het grootste gevaar bij brand?
A
De brandbare stof.
B
De hitte.
C
De oorzaak.
D
De rook.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent de afkorting ARBO?
A
Arbeidsomstandigheden
B
Arbeidsovereenkomst
C
Arbeid en bedrijfsorganisatie
D
Arbeid en ongevallen

Slide 16 - Quiz

ARBO
Arbeidsomstandigheden; de zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn in de werkomgeving

Veiligheidsvoorschriften; regels waaraan je je moet houden om veilig te kunnen werken.
Veiligheidsvoorschriften gelden voor zowel werknemer als werkgever.

Opdracht (30min) in tweetallen: Maak een poster met veiligheidsvoorschriften voor College de Brink


Slide 17 - Slide

Weektaak week 1: 
Hoofdstuk 1: 1.1 tot en met 1.3

Praktijkopdracht 1:
- 1 Planning maken (gezamenlijk lesdag 1) 
- 2 Gevaren in en rondom je huis 
- 3 Brandpreventie

Slide 18 - Slide

Theorie GEVAREN
- gevaren bij kwetsbare doelgroepen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Ken jij de betekenis van de gevaarsymbolen? Sleep de juiste afbeelding naar de juiste uitleg.
Explosief
Ontvlambaar
Gassen onder druk
Giftig
Lange termijn gezondheidsgevaar
Corrosief

Slide 22 - Drag question

Theorie - brandpreventie
preventie = Het voorkomen van  = zorgen dat iets niet gebeurt. 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Geef 3 voorbeelden van gevaarlijke situaties in/rond het huis die brand kunnen veroorzaken.

Slide 25 - Open question

Mogelijke oorzaken van brand
De televisie
Wasdroger
Roken in huis
Vlam in de pan
Oververhitting van elektrische apparaten
Open vuur, zoals kaarsen, lucifers, houtkachel

Slide 26 - Slide

BHV'er
In elk bedrijf is een bedrijfshulpverlening (BHV) actief. Dit is verplicht volgens de ARBOwet.

Bedrijfshulpverleners zijn gewone werknemers, maar zij hebben een extra taak. Zij geven hulp bij onveilige situaties in het bedrijf en ondernemen actie als er iets gebeurt.


Slide 27 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat een BHV'er is en doet.

Slide 28 - Open question

Waarvoor staat het woord BHV
A
Brand Hulp Veiligheid
B
Bedrijfshulpveiligheid
C
Brandhulpverlener
D
Bedrijfshulpverlener

Slide 29 - Quiz

Week 2:
Uitleg weektaak
Theorie: Blusmateriaal, ongevallen voorkomen, veiligheidsvoorschriften, inspectie
Afsluiting hoofdstuk 1

Slide 30 - Slide

Weektaak (2)
Hoofdstuk 1 - 1.4 tot en met 1.5

Praktijkopdracht 1:
-4 Blusmaterialen (folder)
-5 Ongevallen voorkomen (presentatie)
-6 veiligheidsvoorschriften(invul)
-7 Inspectie (verslag, optie 1)

Slide 31 - Slide

Theorie: Kleine blusmaterialen
Voor het bestrijden van branden;
Blusdeken: Bij vlam in de pan, prullenbakken of brandende personen.
Poederblusser: Elektrische aparaten, vaste stoffen, gasvorming
Sproeischuimblusser: Geschikt voor vaste stoffen, vloeistoffen, personen en elektrische aparatuur. 
Vetbrandblusser: Speciaal voor vetbranden (in pan)

Slide 32 - Slide

Theorie: Grote blusmaterialen
Brandweerauto: Woningbranden, bosbranden
Brandweerhelikopter: Bosbranden
Blusboot: Speciaal voor water op een boot bestrijden. 
Automatische blusinstallaties: Op het dak in de lokalen , gaan af bij brand.  (meestal watervoorraad voor 60-90min).

Slide 33 - Slide

Wat is een voorbeeld van groot blusmateriaal?
A
Blusdeken
B
Vetbrandblusser
C
Sproei installatie
D
Sproeischuimblusser

Slide 34 - Quiz

Hoofdstuk 2

Slide 35 - Slide

Week 3
Uitleg weektaak

Theorie:
Vitale organen
Werking hart, longen en bloedsomloop

Slide 36 - Slide

Weektaak (3)
Hoofdstuk 2: 2.1 t/m 2.5
Praktijkopdracht 2: 1 en 2

Slide 37 - Slide

In je lichaam zijn drie organen van levensbelang. Welke organen zijn dat?

A
Darmen, nieren en lever.
B
Hart, luchtwegen en nieren.
C
Lever, hersenen en darmen.
D
Longen, hart en hersenen

Slide 38 - Quiz

De functie van het hart is het vervoeren van stoffen zodat alle processen in het lichaam werken. Welke stoffen worden daarmee bedoeld?

A
Bloedpasma en bloedplaatjes.
B
Lymfe en bloedplaatjes.
C
Witte en Rode bloedlichaampjes.
D
Zuurstof en voedingsstoffen

Slide 39 - Quiz

Een AED is de afkorting voor
A
Automatische Externe Defecten.
B
Automatische Externe Defibrillator
C
Automatische Elektrische Defibrillator.
D
Automatische Eclectische Denkkader.

Slide 40 - Quiz

In welke situatie gebruik je een AED?

A
Als een slachtoffer een hartstilstand heeft.
B
Als een slachtoffer een onregelmatige ademhaling heeft.
C
Als een slachtoffer een te hoge bloeddruk heeft.
D
Als een slachtoffer een te lage hartslag heeft

Slide 41 - Quiz

Wat doet een AED?
A
Het meet de druk in de bloedvaten.
B
Het meet de temperatuur van het lichaam
C
Het zorgt dat de cholesterol in het bloed lager wordt.
D
Het zorgt dat het hart weer normaal gaat kloppen

Slide 42 - Quiz

Een burgerhulpverlener is aangemeld bij een oproepsysteem voor reanimatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quiz

Bij een hartstilstand in de buurt krijgt de burgerhulpverlener een bericht op zijn mobiele telefoon met het verzoek om 112 te bellen.


A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quiz

Hoe vaak per minuut je hart slaat is afhankelijk van wat je doet. Hoe hoog is de hartslag bij een gezond volwassen persoon als deze IN RUST is?

A
20 tot 40 keer.
B
120 tot 140 keer.
C
60 tot 70 keer.
D
160 tot 180 keer

Slide 45 - Quiz

De zon schijnt en het is bijna 40 graden. Toch wordt de voetbalwedstrijd gespeeld. Eén van de spelers wordt bevangen door de hitte. Hij toont verschijnselen van verwardheid, heeft een snelle hartslag, een verstoorde ademhaling en is niet meer goed aanspreekbaar.''
A
112 bellen, het slachtoffer naar een koele ruimte brengen en het slachtoffer koelen met coldpacks en in ijs water gedrenkte handdoeken.
B
112 bellen, het slachtoffer iets te eten en te drinken geven en hem weer verder laten meespelen.
C
Het slachtoffer aan de kant en in de zon laten zitten, op de ademhaling letten en pas bij dreigende bewusteloosheid 112 bellen.
D
Het slachtoffer in de schaduw laten zitten en voorkomen dat het lichaam onderkoeld raakt.

Slide 46 - Quiz