A2 5.14 De toekomstige tijd

TaalCompleet A2
5.14 Ik ga koken -
Ik kook morgen

De toekomst
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

TaalCompleet A2
5.14 Ik ga koken -
Ik kook morgen

De toekomst

Slide 1 - Slide


Verleden tijd = vroeger

tegenwoordige tijd = nu

toekomstige tijd = toekomst

Slide 2 - Slide

Aan het eind van de les:
• kun je in WhatsApp schrijven over je plannen voor het weekend.
• kun je in WhatsApp een voorstel doen voor het weekend.
• kun je in WhatsApp reageren op voorstellen voor het weekend.

Slide 3 - Slide

Wat ga je komend weekend doen?

Slide 4 - Slide

Werkblad 1. Welke woorden ken je nog?

Slide 5 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik kook morgen een pan soep.
Hij vertrekt volgende week naar Italië.
Wij willen straks wat eten.

Slide 6 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik kook morgen een pan soep.
Hij vertrekt volgende week naar Italië.
Wij willen straks wat eten.

Slide 7 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik zal naar de supermarkt lopen.
Hij zal naar België gaan.
Wij zullen samen eten.

Slide 8 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik zal naar de supermarkt lopen.
Hij zal naar België gaan.
Wij zullen samen eten.

Slide 9 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik ga soep koken.
Hij gaat zwemmen.
Wij gaan samen iets drinken.

Slide 10 - Slide

Hoe weet je dat deze zinnen over de toekomst gaan?

Ik ga soep koken.
Hij gaat zwemmen.
Wij gaan samen iets drinken.

Slide 11 - Slide

Gaat de zin over

vroeger, nu of de toekomst?

Slide 12 - Slide

We hebben dinsdag een afspraak met de tandarts.
A
vroeger
B
nu
C
de toekomst

Slide 13 - Quiz

Kas leest een boek
A
vroeger
B
nu
C
toekomst

Slide 14 - Quiz

Wilma en ik gaan een cursus Frans volgen
A
Vroeger
B
nu
C
Toekomst

Slide 15 - Quiz

Ik was heel ziek.
A
vroeger
B
nu
C
de toekomst

Slide 16 - Quiz

Ik ben weer beter.
A
vroeger
B
nu
C
de toekomst

Slide 17 - Quiz

Ik ga fietsen.
A
vroeger
B
nu
C
de toekomst

Slide 18 - Quiz

Werkblad 2.
Onderstreep:

- woorden die over de toekomst gaan.
Bijvoorbeeld: morgen - straks

- Het werkwoord "zullen"
- Het werkwoord "gaan"

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


Ik ga soep kook.

Slide 21 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


Ik eet gisteren pasta.

Slide 22 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


Ik ga morgen de finale kijken.

Slide 23 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


Mijn oma viert volgende maand haar verjaardag.

Slide 24 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


Ik tv ga kijken. 

Slide 25 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


We hebben maandag een toets.

Slide 26 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


De cursisten lezen een boek gaan.

Slide 27 - Slide

Opdracht: Goed of fout?
groene en rode kaartjes


De docent gaat zaterdag schilderen.

Slide 28 - Slide

Werkblad 3. 
Gatentekst - Luisteren

a. Gaat deze tekst over vroeger, nu of over de toekomst?
b. Waar gaat de tekst over?
c. Wat was het voorstel dat gedaan werd?
d. Wat is de reactie?

Slide 29 - Slide

Werkblad 3. 
Gatentekst - Verstavaardigheid


Vul de woorden in die je hoort.

Slide 30 - Slide

Werkblad 2.
Lezen:
Lees de teksten en beantwoord de vragen.

Slide 31 - Slide

Opdracht 137 en 138
blz. 209 
Vul in 

Slide 32 - Slide

Maak een zin in de toekomstige tijd met het woord: winkelen

Slide 33 - Open question

Maak een zin in de toekomstige tijd met: finale

Slide 34 - Open question

Maak een zin in de toekomstige tijd met het woord: winnen

Slide 35 - Open question

Maak een zin in de toekomstige tijd met het woord: uitgaan

Slide 36 - Open question

Maak een zin in de toekomstige tijd met het woord: schilderij

Slide 37 - Open question

Werkblad 4.
Schrijf berichten in WhatsApp.

Slide 38 - Slide

Opdracht met naamkaartjes
Schrijf in de WhatsApp een bericht aan een klasgenoot.
Vertel over je plannen voor het weekend en doe een voorstel.

Reageer op het voorstel van je klasgenoot.

Slide 39 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 40 - Open question

Werkblad 1
Ken je de woorden nu beter?
Hoe ga je ervoor zorgen dat je de andere woorden ook leert kennen?

Slide 41 - Slide