Les 4 , 5 en 6

Clase de español V3


Martes , 1 de septiembre de 2020
Objetivo
Aan het einde van de les ken je de verleden tijd in het Spaans en kan je vertellen wat je in de zomervakantie hebt gedaan
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Clase de español V3


Martes , 1 de septiembre de 2020
Objetivo
Aan het einde van de les ken je de verleden tijd in het Spaans en kan je vertellen wat je in de zomervakantie hebt gedaan

Slide 1 - Slide

¿Qué has desayunado hoy?

Slide 2 - Slide


Wat is de "pretérito perfecto"? Het is een verleden tijd in het Spaans

Gebruik: 
-voor gebeurtenissen waarvan het niet belangrijk is wanneer ze plaatsvonden
- voor gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden.

Vaak in combinatie met:  nunca, alguna vez, hoy, esta mañana, esta tarde, este mes, estas vacaciones, este año. 

Esta mañana he desayunado. (desayunar) 
Estas vacaciones han estado en Itália. 
 

 


Slide 3 - Slide

Antwoord de vragen (blz. 12):

1.¿Dónde has estado?  (estar)                        
2.¿ Con quién has ido?     (ir)                   
3.¿ Cuánto tiempo has estado?
(estar)         
4.¿Qué actividades has hecho
(hacer)            
5¿Cómo ha sido?
(ser)                                    

Slide 4 - Slide

Escribe 1 cosa que has hecho esta semana
Voorbeeld: He montado a caballo. (montar)

Escribe 1 cosas que no has  hecho nunca. 
 Voorbeeld: No he comido nunca ostras. (comer)
Gramática (pg 16 en 94- gramática).

Slide 5 - Slide

Y... ¿qué has aprendido hoy?
¿ Hay preguntas? 

Slide 6 - Slide

Naar iemands vakantie vragen pág. 12 




1. ¿ Cómo ha sido? (ser)
2. ¿ Con quién has ido? (ir)
3. ¿Cuánto tiempo has estado?   (estar)

Slide 7 - Slide

1. ¿Qué has hecho este verano? 
Martín...
1. Se ha aburrido en el autocar.  
2. Ha estudiado una lengua extranjera en el campamento. 
3. Ha hecho un curso de teatro. 
4. Ha echado mucho de menos a su familia
5. Se ha duchado con agua fría. 
Vocabulario (werkwoorden)

Aburrirse=zich vervelen
Hacer= doen 
Echar de menos= missen
Ducharse= douchen

Slide 8 - Slide

Maak oefening 5  (Ibook)

Slide 9 - Slide

Afsluiting 
¿Qué has hecho hoy? 

Huiswerk: Vocabulario Deel 1 en Deel 2
Leren: EL pretérito perfecto (Formación y uso) blz. 16

Slide 10 - Slide

El programa de hoy: 
Lesdoel: praten over het verleden  


ir de compras           visitar un museo   
He ido de compras        He visitado un museo
Hemos visitado un museo.

Slide 11 - Slide

Herhaling vorige les
Escribe 1 cosa que has hecho este mes.
Nunca he volado (volar) 

Stap 1- Denk aan het werkwoord
Stap 2- Denk aan de uitgang (ar+er+ir)
 (Haber+ deelwoord) 
He visto una película. (ver)
He escalado un árbol. (escalar) 
He caminado. (caminar)

 
Nunca-              nooit
Alguna vez-      ooit
Esta mañana-  vanmorgen
Esta tarde-        vanmiddag
Este año-          Dit jaar
Este mes-          Deze maand



Slide 12 - Slide

¿Qué has hecho? 

Slide 13 - Slide

Describe tu ciudad  
(mínimo- 5 frases)

Slide 14 - Slide

Oefening 6 (Ibook) 

 Ga naar blz. 16 (El pretérito perfecto - ongerelmatige werkwoorden)

Yo nunca he viajado(viajar) en tren.  

1. Lupe y Ana no han visto    (ver) esta telenovela. 
2.Este niño nunca ha ido  (ir) al jardín zoológico. 
3. Ana y yo hemos hecho (hacer) palomitas de maíz. 
4. El marinero ha vuelto (volver) al puerto. 
5. Ellas  han estado  (estar) en Hoorn. 
6. Juan no  ha tenido (tener) tiempo de estudiar . 


Slide 15 - Slide

Afsluiting
Vertaal: 
1. Waar ben je geweest?  ¿Dónde has estado? 
2. Hoe was het? ¿Cómo ha sido?

Ga naar Quizlet om het vocabulaire 
te oefenen
Digitale 2 toets: 15 september



Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide