Deze toets maak je in LessonUp. Zorg er voor dat je de toets inleverd wanneer je klaar bent.
Succes!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Proefwerk H4
Deze toets maak je in LessonUp. Zorg er voor dat je de toets inleverd wanneer je klaar bent.
Succes!
Slide 1 - Slide
Wanneer waren de kruistochten?
A
0 - 500
B
0 - 1500
C
500 - 1000
D
1000 - 1500
Slide 2 - Quiz
Wat zijn Kruistochten?
A
Gewapende tocht van christenen om het Heilig Land te veroveren.
B
Tocht langs een kruispunt
C
Gelovigen die lopend kruisen gingen verspreiden
D
Een tocht naar een verboden gebied
Slide 3 - Quiz
Wat is een aanleiding voor de kruistochten?
A
Om de moslims van het Heilig land te verdrijven
B
De moslims sloopten de Heilig Grafkerk
C
Omdat er veel geld viel te halen in Jeruzalem
D
Omdat de moslims oorlog hadden met de Oost-Romeinse keizer
Slide 4 - Quiz
Wat past NIET bij kruistochten
A
Er vielen veel doden.
B
Het Heilige Land werd tijdelijk veroverd.
C
Het waren handelsreizen.
D
De reis duurde jaren.
Slide 5 - Quiz
Vul de juiste woorden in: In de zevende eeuw werden de Arabieren de …a… in Palestina. Zij sloopten in de elfde eeuw de Heilige …b… . Christenen organiseerden een …c… om Jeruzalem te bevrijden. Daar was …d… gestorven in de eerste eeuw na Christus. Doe het zo: A: ..... B: .....
Slide 6 - Open question
Maak de juiste combinatie
Rotskoepel
schout
gilde
Hanze
pest
Islam
stads-
bestuur
Zwarte Dood
handel
meester
Slide 7 - Drag question
Wat zijn drie gevolgen van de kruistochten? Schrijf de juiste letters op A Arabieren nemen de kruisboog over. B De mazelen worden verbreid in West-Europa. C Europeanen gaan Arabische cijfers gebruiken. D Italiaanse steden komen tot bloei door de handel met de Arabieren. E Jeruzalem wordt verwoest, en weer opgebouwd door de christenen.
Slide 8 - Open question
Bekijk de bron op de volgende dia. Welke uitspraak past bij de bron?
A
Een kruistocht was een lange tocht per schip over de Middellandse zee.
B
De eerste kruistocht ging alleen over land
C
De tweede kruistocht ging alleen over land.
D
De derde kruistocht ging vrijwel alleen maar over de zee
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
In de tiende eeuw kwamen er veel nieuwe dorpen en steden bij. Op welke plaatsen ontstonden nieuwe steden? A In een bos, want daar was veel hout voor nieuwe gebouwen. B Bij een kasteel vanwege de veiligheid. C In een afgelegen gebied, want daar kwamen weinig rovers en dieven. D Bij een brug over de rivier, want daar was veel handel mogelijk. E Op een kruispunt van wegen, want daar kwamen veel mensen.
Slide 11 - Open question
Zet de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Er ontstaan markten bij kruispunten van wegen
De opbrengst van de landbouw neemt toe.
Boeren gaan werken als smid of touwslager.
De meeste mensen in Europa zijn boer.
Marktplaatsen groeien uit tot steden.
1
2
3
4
5
Slide 12 - Drag question
Welke taken had een schout? Noem er minimaal twee.
Slide 13 - Open question
Zijn de stellingen goed of fout?
Stelling I: De leden van de Hanze werkten samen om concurrentie te voorkomen.
Stelling II: Hanzekooplieden ontmoetten in Amsterdam vaak kooplieden uit landen rond de Middellandse Zee.
A
I is goed, II is fout.
B
I is fout, II is goed.
C
I en II zijn beide goed.
D
I en II zijn beide fout.
Slide 14 - Quiz
Bekijk bron 2. Leg uit welk gebouw je ziet en waarom dit gebouw zo belangrijk was voor mensen in een middeleeuwse stad.
Slide 15 - Open question
De gilden hadden regels waaraan de leden zich moesten houden. Welke regel was geen gilderegel?
A
Gildeleden moesten zich houden aan afspraken over werktijden, prijs en kwaliteit.
B
Gildeleden betaalden mee aan de bouw van een kathedraal.
C
Leden van een gilde haalden belasting op voor het stadbestuur.
D
Leden van een gilde steunden elkaar bij ziekte of overlijden.
Slide 16 - Quiz
Schrijf de goede woorden op.
Een stad kreeg stadsrecht van een heer – burgemeester. Een stad met stadsrecht had een stadsbestuur – kathedraal. De stad werd bestuurd door rijke burgers – goed opgeleide mensen. Gewone burgers mochten meepraten – hadden niets te zeggen over het bestuur van de stad.
Slide 17 - Open question
Vul de juiste woorden in. Vanaf 1200 kwam er kritiek op de kerk vanwege zijn rijkdom en macht. Uit protest gingen sommige mensen in …a… leven, net als Jezus. De paus noemde mensen waarvan hij vond dat ze te veel kritiek hadden, …b… . Velen daarvan werden opgepakt en belandden op de …c… .
Slide 18 - Open question
Zet de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde. Begin met wat er het eerste was.
Er ontstaan staten: landen met duidelijke grenzen.
Vorsten gaan besturen vanuit een centrale plaats.
Vorsten reisden rond in hun rijk om zaken te regelen en recht te spreken.
1
2
3
Slide 19 - Drag question
Welke twee zinnen passen bij een centraal bestuur? A Machtige edelen en rijke steden zijn bang hun rechten kwijt te raken. B Vorsten besturen hun rijk vanuit verschillende plaatsen. C Er komen staten waarin wetten en rechten overal hetzelfde zijn. D Vorsten gaan recht spreken op zowel het platteland als in de stad. E Vorsten en machtige edelen gaan samenwerken bij het bestuur van het land.
Slide 20 - Open question
Leg uit waarom keizer Hendrik IV graag bisschoppen wilde benoemen.
Slide 21 - Open question
Zijn de stellingen goed of fout?
Stelling I: In de Bourgondische gewesten spraken de mensen een streekdialect.
Stelling II:De Bourgondische gewesten leken veel op elkaar.