- werkwoord => dit is een doe-woord. je kunt een ww vervoegen. Dat wil zeggen, je kunt er een ik-vorm/ hij-vorm van maken.
- zelfstandig naamwoord (znw) => dingen, dieren, mensen, planten, eigennamen en begrippen.
dingen = computers, stoelen, tafels, kaars, schutting
dieren = koe, paard, ezel
mensen = bakker, docent, schilder
planten = eik, palmboom, gerbera
eigennamen = Enrico, Babet
begrippen = liefde, verdriet
Je kunt voor een znw een lidwoord (de/het/een) zetten.
- lidwoord (lw) = de het een, maar ook 't en 'n
- bijvoeglijk naamwoord (bnw) = zegt iets over een zelfstandig naamwoord.. De rode auto. rode zegt iets over auto
bnw
- voorzetsel = dit zijn 'kast'woorden, op (de kast), naast (de kast), in (de kast). Maar ook ... de vakantie, tijdens (de vakantie)