Herhaling WS lastige ws

Grammatica woordsoorten
aanw. vnw 
betr.vnw
zww, kww &  hww
wed.vnw
wedig vnw
vw (ns + os)
vr vnw
bijwoord
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten
aanw. vnw 
betr.vnw
zww, kww &  hww
wed.vnw
wedig vnw
vw (ns + os)
vr vnw
bijwoord

Slide 1 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan:

vb'en: deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke etc


Slide 2 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
- Dat kan één woord zijn, maar ook een hele zin. 
- Het heeft betrekking op iets wat eerder in de zin is gezegd. 
- Een betrekkelijk voornaamwoord staat altijd achter datgene waar het op terugslaat. 
Vb'en: die, dat, wie, wat, welke, hetwelk, hetgeen.

Slide 3 - Slide

Betr. vnw mia
Soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat. Er is dan geen antecedent. 
Wie/wat is dan betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr. vnw m.i.a.).
– Wie (= degene die) nog één woord zegt, moet de klas verlaten!
– Laat mij eens zien wat (= datgene wat) je onder je tafeltje verbergt.

Slide 4 - Slide

Vraagwoorden
Worden in 2 groepen gedeeld:

1. Vr vnw ----wie, wat, welk(e), wat voor (een)

2. De rest van de vraagwoorden valt onder bijwoord

Slide 5 - Slide

Het woordje 'wat'
- vr vnw
- betr vnw (1. verwijst terug naar hele zin, 2. verwijst naar alles, iets of niets, 3. verwijst terug naar overtreffende trap)
- betr. vnw mia (als je het kunt vervangen door datgene wat)
- onbep vnw (als je 'wat' in de zin kan vervangen door iets).
- onbep. htw (als het om een hoeveelheid gaat en het de betekenis van 'een beetje' heeft)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

het woordje 'het'
- bepaald lidwoord (hoort het bij een zelfstandig naamwoord) of 
- persoonlijk vnw (als het naar iets verwijst en dus een duidelijke betekenis heeft) of 
- onbepaald voornaamwoord (als het niet verwijst, maar tijd, weer of sfeer aangeeft) bv Het is gezellig of het was er koud.

Slide 9 - Slide

Het woordje 'je'
persoonlijk vnw,  (je kun je vervangen door jij of jou)
- bezittelijk vnw, (je geeft bezit aan en staat voor een zn)
- wederkerend vnw (hoort het woordje 'je' bij een wederkerend werkwoord (zich schamen, zich vergissen) of 
- onbepaald voornaamwoord (je betekent men)


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

zww en kww
  • Zoek het belangrijkste werkwoord in de zin 
  • is het 1 van de 9? --> kww
  • is het een ander ww --> zww

Alle ww die dan nog in de zin staan, zijn hww

Slide 14 - Slide

Noem de 9 kww's

Slide 15 - Open question

Hebben jullie al plannen gemaakt voor de kerstvakantie?
A
Hebben= hww
B
Hebben= zww
C
Hebben= kww

Slide 16 - Quiz

De buren zie ik alweer een dakdrager op hun auto monteren.
A
Monteren= hww
B
Monteren= zww
C
Monteren= kww

Slide 17 - Quiz

Binnenkort zullen we de verschillende aanbiedingen gaan bestuderen.
A
Gaan= hww
B
Gaan= zww
C
Gaan= kww

Slide 18 - Quiz

Het heuvellandschap schijnt daar erg indrukwekkend te zijn
A
Schijnt= hww
B
Schijnt = zww
C
Schijnt = kww

Slide 19 - Quiz

Het heuvellandschap schijnt daar erg indrukwekkend te zijn
A
Zijn = hww
B
Zijn= zww
C
Zijn= kww

Slide 20 - Quiz

Wederkerig voornaamwoord
Zijn er drie van: elkaar, mekaar en elkander

Slide 21 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Bij wederkerende werkwoorden staat een wederkerend voornaamwoord. 
Het onderwerp van de zin keert weder (komt terug) 
vb. Ik schaam me
Onderwerp: ik 
wederkerend voornaamwoord: me 

Slide 22 - Slide

Zo herken je een wederkerend voornaamwoord:
Tip: om het wederkerende vnw te herkennen bestaat een trucje:
Als je de zin in 3e persoon enkelvoud zet (hij-vorm), dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich'.
vb. Daar verheug ik me enorm op= me
verheugt hij zich

Slide 23 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Me, je, ons, zich, mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf. 

Slide 24 - Slide

Jouw fiets bevindt zich voor ons huis wat wij vrij lastig vinden
A
Zich = pers.vnw
B
Zich= bez.vnw
C
Zich = wederkerig vnw.
D
Zich = wederkerend vnw.

Slide 25 - Quiz

Jij herinnert je de feestavond die wij met elkaar georganiseerd hebben toch nog wel?
A
Elkaar= wederkerend vnw.
B
Elkaar= wederkerig vnw.

Slide 26 - Quiz

'Ik verbeeld me dat ik mijn zaakjes goed voor elkaar heb', beweert Sam
A
Me= wederkerend vnw.
B
Me= wederkerig vnw.

Slide 27 - Quiz

Ik zie mezelf nog niet zo snel beweren dat ik me regelmatig uitsloof
A
Mezelf= wederkerend vnw.
B
Mezelf= wederkerig vnw.

Slide 28 - Quiz

Wie heeft die schelpen bij elkaar gezocht?
A
Die= bez.vnw
B
Die= pers.vnw
C
Die= aanw.vnw
D
Die= onbep. vnw

Slide 29 - Quiz

Voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden                                         Onderschikkende voegwoorden 
- Verbinden hoofdzinnen met elkaar (H+H)                           - Verbinden hoofdzijn en bijzin (H+B)       
                             
- En                           Hij voetbalt en zij leest.                                - omdat, nadat, zodat, als, dan, toen, 
- Maar                      Hij voetbalt, maar zij leest.                             voordat, hoewel, terwijl enz...
- Want                     Hij voetbalt, want zij leest.                          Hij voetbalt terwijl zij leest.
-Of (bij keuze)      Ga je voetballen of lezen?                           Mijn zusje bakt taart, omdat ik jarig ben.

Let op: Of kan soms ook een onderschikkend voegwoord zijn. Bv Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen
Het woordje NIET NIET NIET NIET

Slide 30 - Slide

Bijwoord

www.berktekst.nl
Ga er maar eens heen. Theorie staat er goed uitgelegd en er staan oefeningen die meteen worden nagekeken.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide