Nederlands cohort 2020-2021 Beveiliging les 3

Programma
1. als en dan
2. herhaling spreekdoelen
2. presenteren opdracht 11: social media p. 100
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programma
1. als en dan
2. herhaling spreekdoelen
2. presenteren opdracht 11: social media p. 100

Slide 1 - Slide

als of dan?

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je dan?

Je vergelijkt twee dingen door het verschil te beschrijven, je gebruikt dan de vergrotende trap of bijvoorbeeld  het woord 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:

Slide 3 - Slide

voorbeelden
Nika zingt mooier dan Bram
Kamal is groter dan Dewy
Maaike is blonder dan Sophie
Renate is anders dan Jaëla
Emine is sterker dan Laura.

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je "als"?
Je vergelijkt twee dingen en je wilt de gelijkheid tussen de twee beschrijven. Je gebruikt dan vaak: 'even', 'zelfde' of 'zo'. 

A is even groot (mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:

Slide 5 - Slide

voorbeelden
Serena zingt even mooi als Mirthe
Sarah heeft hetzelfde jasje als Rik
Jonathan is net zo slim als Raoul
Johan staat op dezelfde hoogte als Elise


Slide 6 - Slide

dus:
gelijkheid = als
verschil dmv vergrotende trap = dan

even oefenen met quizje: lessonUp-app

Slide 7 - Slide


Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 8 - Quiz

Mevrouw Pluim heeft meer geduld dan / als mevrouw Peters.
A
dan
B
als

Slide 9 - Quiz

Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 10 - Quiz


Frans verdient evenveel ….. zij

A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz



Ik ben veel beter in wiskunde .... hij!
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz


Ik ben dapperder .............. mijn moeder.

A
als
B
dan

Slide 13 - Quiz

terugblik spreekdoelen
informeren
instructie geven
overtuigen
activeren
amuseren

Slide 14 - Slide

Spreken en presenteren
  1. actieve spreekhouding
  2. oogcontact
  3. stemgebruik dat wil zeggen:
  • volume
  • articulatie
  • spreektempo
  • intonatie

Slide 15 - Slide

Kijken naar spreker 2
Wat kun je zeggen over....
1. zijn stemgebruik?
2. spreekdoel?
3. non-verbale communicatie?
4. verbetertip

Slide 16 - Slide

minipresentatie
p. 100 opdracht 11
over een favoriet social netwerk

Slide 17 - Slide