Verwijzen 1.1

Formuleren en Stijl
1.1 Verwijzen


1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Formuleren en Stijl
1.1 Verwijzen


Slide 1 - Slide

voorzetsels
aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, met, naar, nabij, om, omstreeks, onder, op, over, naast, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tijdens, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voor, voorbij, wegens, zonder

Slide 2 - Slide

voorzetseluitdrukkingen
door middel van, in plaats van, in verband met, met behulp van, met betrekking tot.

Slide 3 - Slide

Met betrekking tot...
mogelijke slachtoffers van de aardbeving, hebben we nog geen informatie
A
naar
B
onder
C
over
D
tot

Slide 4 - Quiz

Door middel van ....
hard werken heeft hij die functie gekregen
A
door
B
via
C
naar
D
met

Slide 5 - Quiz

Met behulp van....
het geld van zijn ouders heeft hij het huis kunnen kopen.
A
met
B
in
C
op
D
van

Slide 6 - Quiz

maken opdracht 1
'Ingrediënten: zelf reizend bakmeel'

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 10 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Alles......je hier ziet, is te koop
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

maken reader opdracht 2 + 6 
p. 127 + 128
die, dat, wie, wat

Slide 19 - Slide

als of dan?

Slide 20 - Slide

Wanneer gebruik je dan?

Je vergelijkt twee dingen door het verschil te beschrijven, je gebruikt dan de vergrotende trap of bijvoorbeeld  het woord 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:

Slide 21 - Slide

voorbeelden
Niek zingt mooier dan Thijmen
Rowan is groter dan Diede
Iris is blonder dan Sam
Michelle is anders dan Giel
Huan is sterker dan Merel

Slide 22 - Slide

Wanneer gebruik je "als"?
Je vergelijkt twee dingen en je wilt de gelijkheid tussen de twee beschrijven. Je gebruikt dan vaak: 'even', 'zelfde' of 'zo'. 

A is even groot (mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:

Slide 23 - Slide

voorbeelden
Maaike zingt even mooi als Chloë
Mika heeft hetzelfde jasje als Jay
Ralph is net zo slim als Lars
Leona staat op dezelfde hoogte als  Maranty


Slide 24 - Slide

dus:
gelijkheid = als
verschil dmv vergrotende trap = dan

even oefenen met quizje: lessonUp-app

Slide 25 - Slide


Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 26 - Quiz

Mevrouw van den Dries heeft meer geduld dan / als mevrouw Peters.
A
dan
B
als

Slide 27 - Quiz

Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 28 - Quiz

maken opdracht 3 p.127
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Maken opdracht 5 p. 128
  • 1. Hij zei tegen mij: "Ik kom vanavond wat later."
  • 2. "Jullie hebben het derde uur les van mevrouw Arissen", zei mevrouw Van der Sterren tegen de eerstejaarsstudenten.
  • 3. "Mag ik een droge witte wijn van u?", vroeg ze aan mevrouw Van den Berg.
  • 4. "Ik vraag me af of ik naast oregano, majoraan en tijm ook laurier nodig heb", zei mevrouw Van den Dries.
  • 5. Hij e-mailde me: "Geachte heer Ter Veen, helaas kan ik vandaag niet bij uw presentatie aanwezig zijn."

Slide 39 - Slide