Wk. 3.1 Terugblik

Welke 4 manieren van lezen heb je aangeleerd gekregen?
A
oriënterend, verkennend, globaal, intensief
B
oriënterend, studerend, zoekend, intensief
C
oriënterend, globaal, zoekend, intensief
D
oriënterend, grondig, zoekend, intensief
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke 4 manieren van lezen heb je aangeleerd gekregen?
A
oriënterend, verkennend, globaal, intensief
B
oriënterend, studerend, zoekend, intensief
C
oriënterend, globaal, zoekend, intensief
D
oriënterend, grondig, zoekend, intensief

Slide 1 - Quiz

Bij de leesstrategie oriënterend lezen kun je kijken of een tekst voor jou bruikbaar is.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Welke manier van lezen pas je toe als je een tekst helemaal leest en wilt begrijpen?
A
oriënterend lezen
B
zoekend lezen
C
globaal lezen
D
intensief lezen

Slide 3 - Quiz

Welke 5 W- en H-vragen ken je?
A
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
B
wie, welke, waar, wanneer, waarom en hoe

Slide 4 - Quiz

Noem de 4 veelvoorkomende tekstdoelen?
A
informeren, verhalen, amuseren, activeren
B
informeren, prentenboek, amuseren, activeren
C
koken, wassen, strijken, stofzuigen
D
informeren, instrueren, amuseren, activeren

Slide 5 - Quiz

Waar of niet waar.

Bij het tekstdoel activeren, wil je iemand overhalen en zorgen dat diegene in beweging komt
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Waar of niet waar

Bij het tekstdoel informeren, wil je iemand vermaken
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Welk tekstdoel past bij de volgende tekstsoort?

(prentenboek)
A
informeren
B
instrueren
C
activeren
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Welke tekstdoel past bij de volgende tekstsoort?

(handleiding telefoon)
A

Slide 9 - Quiz

Welk tekstdoel past bij de volgende tekstsoort?

(uitnodiging)
A
informeren
B
instrueren
C
activeren
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
huis
B
poes

Slide 11 - Quiz

Welke zin(nen) gebruik je voornamelijk als je de tekst gaat samenvatten?
A
de zinnen van de inleiding
B
de laatste zin van de tekst
C
kernzinnen
D
eigen gekozen zinnen

Slide 12 - Quiz

Op welke plaats in de alinea staat vaak de kernzin?
A
laatste zin
B
eerste zin
C
tweede zin
D
titel

Slide 13 - Quiz