Herhaling H1

Herhaling hoofdstuk 1

Inkomen en Welvaart
1 / 52
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 1

Inkomen en Welvaart

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Voorbeelden van primaire inkomens zijn:
A
loon, huur en WW-uitkering
B
winst, rente en huur
C
Wlz-uitkering, AOW-uitkering en WW-uitkering.
D
AOW-uitkering, pacht en loon

Slide 3 - Quiz

Als er belasting afgegaan is van de primaire inkomens, noemen we dit:
A
secundaire inkomens
B
elitaire inkomens
C
tertiaire inkomens

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wat hoort niet bij de 6 P's?
A
Prijsbeleid Productbeleid
B
Promotiebeleid Plaatsbeleid
C
Prestatiebeleid Parkeerbeleid
D
Personeelsbeleid Presentatiebeleid

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de 6 p's?
A
Product, Prijs, Plaats, promotie, Personeel, Planet
B
Product, Prijs, Plek, Promotie, Personeel en Presentatie
C
Product, Prijs, Plaats, Promotie, Perspectief en Presentatie
D
Product, Prijs, Plaats, promotie, Personeel, Presentatie

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Een groep consumenten waar een bedrijf de reclame op richt heet:
A
De consumentengroep
B
De consumentenorganisatie
C
De doelgroep
D
De geschillencommissie

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Wanneer is er sprake van duurzaam consumeren?
A
Als je op zoek bent naar een product voor de laagste prijs
B
Als je met jouw aankopen rekening houdt met de gevolgen voor anderen en het milieu
C
Als je iets zelf maakt

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Het bruto inkomen noemen we ook wel besteedbaar inkomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%

Slide 16 - Quiz

Mehmet verdient € 3.200 per maand. Saskia verdient € 2.225 per maand. Het inkomens verschil komt door verschil in:
A
verantwoordelijkheid
B
leeftijd
C
zwaarte werk
D
A, B en C kunnen allemaal juist zijn

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Nationaal inkomen is :
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
de som van alle inkomens
D
de som van alle inkomens in een land

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat geeft de Lorenzcurve weer?
A
hoeveel inkomen gemiddeld verdiend wordt in een land
B
de mate waarin een land zelfvoorzienend is
C
de verdeling van de inkomens in een land
D
de som van alle inkomens in een land

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

In de economie gaat het vaak over welvaart, als Thijs door een verhoging van zijn loon nu vaker uit eten kan, wordt zijn welvaart                         , dit betekent dat je  in meer                         kunt voorzien. Je kunt je welvaart ook vergroten door 
 
Kies uit:
  
behoeften
zelfvoorziening
groter
kleiner
schaarste
goederen

Slide 26 - Drag question

Slide 27 - Slide

Sade woont in Appingedam. Dit is middenin het gaswingebied in Groningen. Hierdoor heeft zij geregeld last van aardbevingen.
Dit heeft invloed op haar...
A
Welvaart
B
Welzijn
C
Welvaart en welzijn
D
Geen van beiden

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
B
De btw-tarieven stijgen.
C
Het aanbod van producten stijgt.
D
De vraag naar goederen en diensten neemt af.

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 33 - Quiz

Koopkrachtstijging betekend dat je ..
A
Meer kunt kopen
B
Minder kunt kopen

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af

Slide 36 - Quiz

Waar staat CBS voor?
A
Centraal Bureau voor Soorten inkomens.
B
Centraal Bureau voor Statiek.
C
Centraal Bureau voor Statistiek.
D
Centraal Bureau voor Secundaire behoeften.

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Wat is de juiste volgorde van het loon-prijsspiraal?
A
Inflatie - Prijscompensatie - Loonkosten stijgen - Inflatie
B
Inflatie - Loonkosten stijgen - Inflatie - Prijscompensatie
C
Prijscompensatie - Inflatie - Loonkosten stijgen - Inflatie
D
Inflatie -Loonkosten stijgen - Prijscompensatie - Inflatie

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

De loonstijging is 3,5%, de inflatie is 2%. Wat is de reële verandering?
A
3,5% stijging
B
2% daling
C
1,5% stijging
D
1,5% daling

Slide 42 - Quiz

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

CPI (2)

Slide 46 - Slide

CPI (3)
Prijsindex
102
105
103
98
101,8
Iedere artikelgroep krijgt naast een gewicht ook een prijsindexcijfer.
Je berekent het CPI door vervolgens het gewogen gemiddelde uit te rekenen.

Opdracht: bereken het CPI in deze situatie

Slide 47 - Slide

Antwoord op de vorige slide:
het CPI bedraagt... (rond af op 1 decimaal)

Slide 48 - Open question


A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 104

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Bij welk onderwerp wil je nog hulp,
wat wil je nog klassikaal oefenen?

Slide 52 - Mind map