donderdag, 3.06.21

Donnerstag, den 3. Juni  2021
1.   Pw in de toetsweek: Onregelmatige werkwoorden, zwakke werkwoorden, Modale (hulp)werkwoorden, herhaling naamvallen; woordjes H 9 
2. H 9 beginnen- dein Taschengeld
3. Hausaufgaben
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Donnerstag, den 3. Juni  2021
1.   Pw in de toetsweek: Onregelmatige werkwoorden, zwakke werkwoorden, Modale (hulp)werkwoorden, herhaling naamvallen; woordjes H 9 
2. H 9 beginnen- dein Taschengeld
3. Hausaufgaben

Slide 1 - Slide

besprechen der Hausaufgaben
Huiswerk: machen:
4 Wörter Welk  woord past niet in het rijtje
5 lesen Taschengeld
6 Wörter woord invullen uit lijst B
Leer woordjes A en B H 9 en herhaal grammatica - werkwoorden

Slide 2 - Slide

Aufgabe 4
1 pleite (heeft met geld verliezen te maken, andere met geld verdienen)
2 verdienen (heeft met geld verdienen te maken, de andere met geld verliezen)
3 Schnäppchen (andere woorden zijn kleding of duiden op kleding, dit kan ook over een ander koopje gaan)
4 Schattenseite (andere woorden gaan over voordeel. Schattenseite gaat over nadeel)

Slide 3 - Slide

Aufgabe 5
A Informatie rondom zakgeld, hoeveel, vanaf welke leeftijd, waarvoor het uitgegeven wordt
B 1 richtig 2 falsch 3 richtig 4 richtig 5 richtig6 falsch
C 1 kan je oefenen 2 moet je het kunnen 3 wat je niet meer nodig hebt
4 dat je iets niet onmiddellijk krijgt
D Een deel ervan kun je als tiener zelf betalen, als je zakgeld van je ouders krijgt.

Slide 4 - Slide

Aufgabe 6
1 Einkäufe 2 sparen 3 Einkaufszentrum / Laden / Geschäft
4 Laden / Geschäft / Shop 5 Verkäufer 6 geschlossen
7 Auswahl 8 mindestens

Slide 5 - Slide

Vertaal
1. het succes                                                           7. de broek
2. de jurk                                                                   8. een maat groter
3.  de doelgroep                                                   9. kleding
4. tegenkomen                                            10 onberispelijk                                                   
5. mislukken
6. de reclame

Slide 6 - Slide

Taschengeld:
1. Wofür braucht man Taschengeld?
2. Wie kann man Taschengeld verdienen? 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Taschengeld:
1. Wofür braucht man Taschengeld?
Man braucht Geld zum Beispiel für: Bücher; Musik; Kuscheltiere; Handys
2. Wie kann man Taschengeld verdienen? 
Man kann Geld verdienen mit: Auto waschen; Babysitten; Auf dem Spielplatz Kinder hüten; Zeitungen austragen; Kranke Menschen pflegen; Hunde ausführen; Rasen mähen; Blumen gießen; Schnee wegfegen. 

Slide 9 - Slide

Jetzt machen wir Übung 1 Kapitel 9 Seite 120

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Jetzt machen wir Übung 1 Kapitel 9 Seite 120
A 1 C
2 A
3 B
B Eigen antwoord, bijvoorbeeld: einen Job suchen / Geld leihen / sein Fahrrad verkaufen / mitmachen an einer Lotterie / ein Computerspiel entwerfen /Profifußballer werden / einen Kanal auf YouTube eröffnen.

Slide 12 - Slide

Lies und hör - Was weißt du jetzt über das Taschengeld und Kinder? 
1. Wieviel Taschengeld bekommst du?  - Ich bekomme ..... pro Woche / Monat. 
2. Wofür gibst du dein Taschengeld aus? Ich gebe mein Taschengeld für .. aus. 

Slide 13 - Slide

Die Fragen zum Film:
  1. In was für Form gibt es Geld? 2. Wofür braucht Tobi Geld? 3. Wie nennt Tobi das Geld auch? 4. Was macht Tobi um ans Geld zu kommen? 5. Was ist: Angebot und Nachfrage? 6. Was hat man früher gemacht bevor das Geld kam? 7. Ist ein Geldautomat auch eine Druckmaschine für das Geld? 8. Wie sicher ist ein Banktresor? Nenne 3 Dinge die zur Sicherheit der Bank dienen? 9. Wieviel 1 cent Münzen kommen in einen 100 Euroschein? 10. Wie sicher ist ein Euroschein? nenne 2 Dinge. 11. Wie heißt das Geld, das der Staat bekommt? 12. Was hast du über das Geld im Film gelernt?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Was hast du im Text vom logo gelesen? Fasse es kurz auf NL zusammen

Slide 16 - Open question

Und wie ist es bei euch und dem Taschengeld? 

Slide 17 - Slide

Jetzt machen wir Übung 3 Kapitel 9 Seite 121
Hörübung 

Slide 18 - Slide

Jetzt machen wir Übung 3 Kapitel 9 Seite 121
1 Richtig
2 Richtig
3 Richtig
4 Falsch

Slide 19 - Slide

Wörter A Seite 146 und Übung 4 Seite 121

Slide 20 - Slide

Wörter A Seite 146 und Übung 3 Seite 121
1 pleite (heeft met geld verliezen te maken, andere met geld verdienen)
2 verdienen (heeft met geld verdienen te maken, de andere met geld verliezen)
3 Schnäppchen (andere woorden zijn kleding of duiden op kleding, dit kan ook over een ander koopje gaan)
4 Schattenseite (andere woorden gaan over voordeel. Schattenseite gaat over nadeel)

Slide 21 - Slide

Grammatik 7 
Mache jetzt die Übungen 8; 9

Slide 22 - Slide

Grammatik 7 Übung 8
A
1 euren Nebenjob
3 unserer Arbeit
6 Ihre Träume
9 deinem Taschengeld
B 2 jullie 4 ons 5 wij 7 u 8 u 10 jou

Slide 23 - Slide

Grammatik 7 Übung 9
1 Sein, sein, Er
2 Mein, Meine, ihm
3 Meine, ich, sie
4 Dein, Ich, ihn
5 Ich, deine, ihr

Slide 24 - Slide

Hausaufgaben

  1. Lerne auch die Wörter A von Kapitel 9 
  2. Mache Kärtchen mit Wörtern A 

Slide 25 - Slide