Les 10: laatste les voor proefwerk

havo-2 chapitre 3
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.

Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

havo-2 chapitre 3
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.

Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!

Slide 1 - Slide

Répéter:
grammaire D
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.
In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Alle aanwijzende voornaamwoorden kunnen ´dit, die, deze of dat´ betekenen. Dit hangt af van het zelfstandig naamwoord wat erachter staat.

Slide 2 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ces & cette
Ces: voor alle meervoudswoorden. Het maakt dus niet uit het mannelijk of vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
ces filles (die meisjes)
ces garcons (die jongens)

Cette: voor alle vrouwelijke woorden in het enkelvoud

Bijvoorbeeld:
cette fille (dat meisje)
cette amie (deze vriendin)

Slide 3 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ce & cet
Ce: bij alle mannelijke woorden die niet beginnen met een klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
ce garçon (die jongen)
ce portable (deze mobiele telefoon)

Cet: bij alle mannelijke woorden die wel beginnen met een klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
cet hôtel (dit hotel)
cet ami (deze vriend)

Slide 4 - Slide


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Je voudrais manger une salade. J'aime __________ salade 

Slide 5 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

J'ai mangé souvent dans un hôtel. _____ hôtel est super!

Slide 6 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Puis, une viande avec les frites. _______ frites sont les meilleures!

Slide 7 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

____ dessert, c'est mon dessert préféré.

Slide 8 - Open question

Répéter:
grammaire H
In de Franse taal kennen we zowel regelmatige werkwoorden & onregelmatige werkwoorden

Onregelmatige werkwoorden (de naam zegt het al) onregelmatig, je kunt dus geen regel toepassen. Dit zijn rijtjes die je moet stampen.

Dit hoofdstuk leren we 2 onregelmatige werkwoorden: pouvoir & vouloir

Slide 9 - Slide

Grammaire H:
het werkwoord pouvoir
Het werkwoord pouvoir betekent kunnen of mogen.

je peux
                                            ik kan/mag
tu peux                                            jij kunt/mag
il/elle/on peut                                   hij/zij/men kan/mag

nous pouvons                                    wij kunnen/mogen
vous pouvez                                      u kunt/mag, jullie kunnen/mogen
ils/elles peuvent                                 zij kunnen/mogen

Slide 10 - Slide

Grammaire H:
het werkwoord vouloir
Het werkwoord vouloir betekent willen.

je veux
                                            ik wil
tu veux                                            jij wilt
il/elle/on veut                                   hij/zij/men wil

nous voulons                                     wij willen
vous voulez                                       u wilt, jullie willen
ils/elles veulent                                  zij willen

Slide 11 - Slide

Grammaire H:
let even op!
Bij de werkwoorden pouvoir & vouloir hoort meestal nog een tweede werkwoord.
Dat tweede werkwoord is altijd een heel werkwoord en staat direct achter het eerste.

Voorbeelden:
Je veux acheter un cadeau?          (Ik wil een cadeau kopen)

Je peux essayer ce jean?              (Mag ik deze spijkerbroek passen?)

Slide 12 - Slide


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

Tu __________ venir quand?

Slide 13 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

À quelle heure, vous __________ venir quand?

Slide 14 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

On __________ venir en train?

Slide 15 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Elles __________ venir le matin.

Slide 16 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Nous __________ venir samedi.

Slide 17 - Open question

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (1)
Opdracht 1: écouter
- Lees de vraag, luister naar het fragment en kies het juiste antwoord (A/B/C).

Opdracht 2: vocabulaire
- Maak combinaties van de juiste woorden.
- Zet de Franse woorden in de juiste zin.
- Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.

Opdracht 3: grammaire
- Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in: ce/cet/cette/ces.
- Vervoeg de werkwoorden pouvoir/vouloir in de juiste vorm.


Slide 18 - Slide

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)
Opdracht 4: phrases clés
- Vertaal de zinnen in het Frans.

Opdracht 5: leesvaardigheid
- Geef in het Nederlands antwoord op de vragen over de tekst.

Slide 19 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- Proefwerk chapitre 3

Apprendre (leren):
- voca A, B, E & F (Frans-Nederlands & Nederlands-Frans)
- phrases clés C & G (Nederlands-Frans)
- grammaire D (het aanwijzend voornaamwoord)
- grammaire H (werkwoorden pouvoir en vouloir)

Slide 20 - Slide