herhaling bron D + bron H uitleg

Aanwijzend voornaamwoord
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.
In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Alle aanwijzende voornaamwoorden kunnen ´dit, die, deze of dat´ betekenen. Dit hangt af van het zelfstandig naamwoord wat erachter staat.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aanwijzend voornaamwoord
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.
In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Alle aanwijzende voornaamwoorden kunnen ´dit, die, deze of dat´ betekenen. Dit hangt af van het zelfstandig naamwoord wat erachter staat.

Slide 1 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ces & cette
Ces: voor alle meervoudswoorden. Het maakt dus niet uit het mannelijk of vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
ces filles (die meisjes)
ces garcons (die jongens)

Cette: voor alle vrouwelijke woorden in het enkelvoud. Bijvoorbeeld:

Bijvoorbeeld:
cette fille (dat meisje)
cette amie (deze vriendin)

Slide 2 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ce & cet
Ce: bij alle mannelijke woorden zonder klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
ce garçon (die jongen)
ce portable (deze mobiele telefoon)

Cet: bij alle mannelijke woorden met klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
cet hôtel (dit hotel)
cet ami (deze vriend)

Slide 3 - Slide

Zijn er nog vragen?
Is het iedereen gelukt om de aantekening over te nemen?

Wie heeft er nog een vraag over het aanwijzend naamwoord?

Nu is het moment om de vragen te stellen, anders gaan oefenen!.

Slide 4 - Slide


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Je voudrais manger une salade. J'aime __________ salade 

Slide 5 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

J'ai mangé souvent dans un hôtel. _____ hôtel est super!

Slide 6 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Puis, une viande avec les frites. _______ frites sont les meilleures!

Slide 7 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

____ dessert, c'est mon dessert préféré.

Slide 8 - Open question

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis/hoteltas
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 9 - Slide

Qu'est-ce qu'on a fait le dernier cours?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 10 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • Wat? Herhaling aanwijzend voornaamwoord + uitleg bron H 
  • Hoe? klassikaal en individueel 
  • Tijd? 45 minuten
  • klaar? slim stampen vocabulaire E + F
  • Lesdoel?
Aan het eind van de les:
- Weet je of je de toets stof goed beheerst 
- kun je het werkwoord vouloir en pouvoir gebruiken


Slide 11 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.
In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Alle aanwijzende voornaamwoorden kunnen ´dit, die, deze of dat´ betekenen. Dit hangt af van het zelfstandig naamwoord wat erachter staat.

Slide 12 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ces & cette
Ces: voor alle meervoudswoorden. Het maakt dus niet uit het mannelijk of vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
ces filles (die meisjes)
ces garcons (die jongens)

Cette: voor alle vrouwelijke woorden in het enkelvoud. Bijvoorbeeld:

Bijvoorbeeld:
cette fille (dat meisje)
cette amie (deze vriendin)

Slide 13 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
ce & cet
Ce: bij alle mannelijke woorden zonder klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
ce garçon (die jongen)
ce portable (deze mobiele telefoon)

Cet: bij alle mannelijke woorden met klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
cet hôtel (dit hotel)
cet ami (deze vriend)

Slide 14 - Slide


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Je voudrais manger une salade. J'aime __________ salade 

Slide 15 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

J'ai mangé souvent dans un hôtel. _____ hôtel est super!

Slide 16 - Open question


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Puis, une viande avec les frites. _______ frites sont les meilleures!

Slide 17 - Open question

Répéter:
grammaire H
In de Franse taal kennen we zowel regelmatige werkwoorden & onregelmatige werkwoorden

Onregelmatige werkwoorden (de naam zegt het al) onregelmatig, je kunt dus geen regel toepassen. Dit zijn rijtjes die je moet stampen.

Dit hoofdstuk leren we 2 onregelmatige werkwoorden: pouvoir & vouloir

Slide 18 - Slide

Grammaire H:
het werkwoord pouvoir
Het werkwoord pouvoir betekent kunnen of mogen.

je peux
                                            ik kan/mag
tu peux                                            jij kunt/mag
il/elle/on peut                                   hij/zij/men kan/mag

nous pouvons                                    wij kunnen/mogen
vous pouvez                                      u kunt/mag, jullie kunnen/mogen
ils/elles peuvent                                 zij kunnen/mogen

Slide 19 - Slide

Grammaire H:
het werkwoord vouloir
Het werkwoord vouloir betekent willen.

je veux
                                            ik wil
tu veux                                            jij wilt
il/elle/on veut                                   hij/zij/men wil

nous voulons                                     wij willen
vous voulez                                       u wilt, jullie willen
ils/elles veulent                                  zij willen

Slide 20 - Slide

Grammaire H:
let even op!
Bij de werkwoorden pouvoir & vouloir hoort meestal nog een tweede werkwoord.
Dat tweede werkwoord is altijd een heel werkwoord en staat direct achter het eerste.

Voorbeelden:
Je veux acheter un cadeau.          (Ik wil een cadeau kopen)

Je peux essayer ce jean?              (Mag ik deze spijkerbroek passen?)

Slide 21 - Slide

Zijn er nog vragen?
Is het iedereen gelukt om de aantekening over te nemen?

Wie heeft er nog een vraag over deze twee werkwoorden?

Nu is het moment om de vragen te stellen, anders gaan we oefenen :)

Slide 22 - Slide


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

Tu __________ venir quand?

Slide 23 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

À quelle heure, vous __________ venir quand?

Slide 24 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

On __________ venir en train?

Slide 25 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Elles __________ venir le matin.

Slide 26 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Nous __________ venir samedi.

Slide 27 - Open question

Les exercices
Vous faites les exercices 31 (31f) + 33b --> p. 124 jusqu'à 127
Jullie maken de opdrachten 31 (31f) + 33b --> 124 jusqu'à 127

Klaar? leren vocabulaire E+F blz.129
timer
15:00

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide