Dialecten

Dialecten
TL/havo 1
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Dialecten
TL/havo 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 
  • Je maakt kennis met dialecten
  • Je weet wat een standaardtaal is
  • Je kunt het verschil tussen een accent en dialect uitleggen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Wat is de standaardtaal?
  • Nederlands zoals je het op school leert;
  • Verzameling van afspraken over hoe we zinnen en woorden schrijven en uitspreken;
  • De standaardtaal verandert. Er verdwijnen woorden en er komen nieuwe woorden bij. 

Slide 4 - Slide

De standaardtaal is het ABN (algemeen beschaafd Nederlands). Dit is de taal die we hier op school spreken. 
Sommige mensen spreken geen dialect en voor hen is de standaardtaal de enige taal die ze dagelijks gebruiken.
ACCENT
  • Klank is anders, woord is hetzelfde;
  • 'Zangerige' Limburger die Nederlands spreekt;
  • Vervormen van een taal op je eigen manier;
  • Grammatica is gelijk aan de standaardtaal.
DIALECT
  • Variant op de standaardtaal;
  • Eigen woordenschat, klanken en grammatica;
  • Gebruikt in een bepaalde regio/streek/dorp;
  • De woordvolgorde kan anders zijn.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Spel: wat hoort bij elkaar?
  • Jullie krijgen per tweetal in totaal 54 kaartjes;
  • Je maakt drie rijen: één rij met rode kaartjes (Nederlandse woorden), één rij met groene kaartjes (dialectwoorden) en één rij met zwarte kaartjes (het dialect). Begin met de rode en groene kaartjes. Is er nog tijd? Leg dan de zwarte kaartjes achter de bijbehorende rode + groene.
  • Overleg op fluistertoon.
  • Jullie mogen voor deze opdracht het internet gebruiken.
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Optioneel: 
Na 10 minuten als leerlingen die lastig vinden ze nog 5 minuten met mobiele telefoon laten werken. Zo kunnen ze de woorden nog opzoeken.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Opdracht:

Opdracht:

- Kies nu zelf een dialect.
- Schrijf 3 zinnen in je schrift in het gekozen dialect
- Geef deze 3 zinnen aan je schoudermaatje
- Hij/zij gaat jouw zinnen vertalen in het standaard Nederlands en jij gaat die van hem/haar vertalen





Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Welke taal wordt er in de de volgende situaties gebruikt?
Standaardtaal of dialect

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Sophie gaat op sollicitatiegesprek bij de grote directeur van Coca Cola
A
Standaardtaal
B
dialect

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Mijn moeder spreek een raar taaltje met mijn Opa en Oma
A
Standaardtaal
B
dialect

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Je vraagt een handtekening aan een bekende voetballer
A
Standaardtaal
B
dialect

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Je voert een debat in de klas
A
Standaardtaal
B
dialect

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Je gaat met je vrienden/vriendinnen naar de bioscoop
A
Standaardtaal
B
dialect

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions