thema 1: organen en cellen

Wat is een organisme?
A
Een organisme is een levend wezen
B
Een organisme is een dood wezen
C
Een organisme is een dode plant
D
Een organisme is een dood dier
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is een organisme?
A
Een organisme is een levend wezen
B
Een organisme is een dood wezen
C
Een organisme is een dode plant
D
Een organisme is een dood dier

Slide 1 - Quiz

Wat is GEEN levenskenmerk
A
Ademhalen
B
Groeien
C
Ouder worden
D
Waarnemen

Slide 2 - Quiz

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Steeds langer worden
B
Van het dak vallen
C
Naar de tv kijken
D
Boterham eten

Slide 3 - Quiz

een levensfase is..
A
een periode in een mensenleven waarin je lichaam en je hersenen veranderen
B
een periode in een mensenleven waarin je lichaam en je hersenen groeien
C
een periode in een mensenleven waarin je je hersenen ontwikkelen
D
een periode in een mensenleven waarin je lichaam verandert

Slide 4 - Quiz

Tijdens welke levensfase vindt er veel lichamelijke ontwikkeling plaats?
A
Baby
B
Kleuter
C
Puber
D
Oudere

Slide 5 - Quiz

Hoe heet de buitenste laag van een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Kernmembraan
D
Celmembraan

Slide 6 - Quiz

Wat is de levensfase van de adolescent?
A
16-21 jaar
B
14-18 jaar
C
21-30 jaar
D
12-16jaar

Slide 7 - Quiz

4 =
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Kernmembraan

Slide 8 - Quiz

Welk nummer is het kernmembraan
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Welke levensfase hoort, of welke levensfasen horen, bij de kenmerk veters leren strikken
A
peuter
B
puber
C
kleuter
D
volwassenen

Slide 10 - Quiz

Wat is jouw volgende levensfase?
A
schoolkind
B
adolescent
C
puber
D
oudere

Slide 11 - Quiz

In welke levensfase leer je ( volgens het boek) zelfstandig worden?
A
baby
B
puber
C
adolescent
D
volwassene

Slide 12 - Quiz

Wat is het "cytoplasma"?
A
Het regelcentrum van de cel
B
De vloeistof waarin alle onderdelen van een cel zitten
C
Gel
D
De vloeistof die in organen zit

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de drie typen korrels bij planten?
A
Bladgroenkorrels Rijstkorrels Kleurstofkorrels
B
Kleurstofkorrels Bladgeelkorrels Zetmeelkorrel
C
Bladgroenkorrels, Zetmeelkorrels, Kleurstofkorrels
D
Bladgroenkorrels Kleurstofkorrels Bladgeelkorrels

Slide 14 - Quiz

Dit zijn de chromosomen van een?
A
man
B
vrouw

Slide 15 - Quiz

Er vindt celdeling plaats om spiercellen te maken. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 16 - Quiz

Mitose en meiose zijn allebei celdeling
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Meiose of Mitose?
Eicellen en zaadcellen ontstaan.
A
Meiose
B
Mitose

Slide 18 - Quiz

Meiose of Mitose?
Het aantal chromosomen wordt gehalveerd!
A
Meiose
B
Mitose

Slide 19 - Quiz

Een chromosoom is opgebouwd uit...
A
DNA en eiwitten
B
DNA en lichaamscellen
C
Eiwitten en lichaamscellen
D
DNA en bladgroenkorrels

Slide 20 - Quiz

Een konijn heeft 22 chromosomen in haar eicellen. Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van het konijn?
A
22
B
88
C
44
D
46

Slide 21 - Quiz


Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?

A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 22 - Quiz

Vader met 46 chromosomen
Moeder met 46 chromosomen
Hoe krijg jij 46 chromosomen?

A
23 van vader en 23 van moeder
B
Elke keer anders, als het er maar 46 zijn
C
46 van moeder
D
46 van vader

Slide 23 - Quiz