Herhaling woordsoorten

Woordsoorten
Herhaling + bezittelijk, wederkerend en wederkerig vnw
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten
Herhaling + bezittelijk, wederkerend en wederkerig vnw

Slide 1 - Slide

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een

Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen 
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.

Slide 2 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.

Slide 3 - Slide

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 4 - Drag question

Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het is een klein woordje dat je voor een woord of een groepje woorden kunt plaatsen.​

Voorzetsels kan je vóór ‘de kast’ of vóór ‘de vakantie’ zetten​.


Slide 5 - Slide

Noteer vijf voorzetsels.

Slide 6 - Open question

Wat zijn de voorzetsels?
Hannah maakte het met Quint uit op het feest van school.
A
het, met, van
B
met, uit, op, van
C
met, op, van
D
met, van

Slide 7 - Quiz

Zelfstandig werkwoord
Eigenschappen van een zelfstandig werkwoord:
- geeft de handeling aan.
- kan zelfstandig in de zin staan.
- kan er maar één van in de zin staan.

Voorbeelden: gooien, geven, maken, paardrijden, schilderen.

Slide 8 - Slide

Hulpwerkwoord
Eigenschappen van een hulpwerkwoord:
- helpt een zelfstandig werkwoord in de zin.
- kunnen er meerdere in een zin staan.
- kan niet alleen in de zin staan.

Voorbeelden: zijn, hebben, gaan

Slide 9 - Slide

Ineke gaat naar de stad.

gaat is een..
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 10 - Quiz


Ik ben gisteren 10 geworden.

geworden is een..
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quiz

Maak een zin met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.

Slide 12 - Open question

Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke vnw noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Ook kunnen ze in plaats van een dier of een ding in de zin staan.​

Voorbeelden:​ 
Hij vindt dat niet leuk > Thomas vindt dat niet leuk ‘Hij’ = pers. vnw​ 
Zij vinden dat niet leuk > Johan en Thomas vinden dat niet leuk ‘Zij’ = pers. vn
LET OP! ‘Het’ kan ook pers. vnw zijn. ‘Het hoort dan niet bij een zelfstandig naamwoord, maar verwijst naar iets anders. Bijvoorbeeld:​

Ik heb het goed gemaakt ‘het’ = pers. vnw en verwijst naar bijv. het proefwerk. 

Slide 13 - Slide

Als onderwerp       
Niet onderwerp       
ev
1e persoon
2e persoon
3e persoon
mv
1e persoon
2e persoon
3e persoon
Persoonlijke voornaamwoorden
Ik
Jij, u
Hij, zij, het
Wij
Ons
Jullie
Jullie
Zij
Mij
Jou, u
Hem, haar, het
Hun, hen

Slide 14 - Drag question

Voornaamwoorden

Slide 15 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (dus wiens bezit het is)
Een bez. vnw. staat vaak voor hun znw (soms met een bnw ertussen): zijn (nieuwe) jas
Als het bez. vnw. zelfstandig is gebruikt, staat er een lidw voor:
Mag ik jouw pen? Je kan beter de zijne gebruiken. 

Slide 16 - Slide

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 17 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 18 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 19 - Quiz

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 22 - Quiz

Voornaamwoorden
wederkerig voornaamwoord
elkaar
mekaar

Slide 23 - Slide

Wederkerende vnw
Een wederkerend vnw komt 
alleen voor in combinatie 
met een wederkerend ww, 
zoals zich vergissen / 
zich verheugen.

Slide 24 - Slide

Wederkerig vnw
Een wederkerig (!) vnw verwijst naar meer personen.
Wederkerige vnw = elkaar / mekaar

Slide 25 - Slide

Waarom heeft hij zich niet gewassen?
'zich' =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Wat vindt je leraar van dit antwoord?
'je' =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Vandaag zijn we naar de zee gegaan
'we' =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

We schudden elkaar de hand.
'elkaar' =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Jij ergert je veel te veel!
'je' =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 30 - Quiz